Ik wilde niemand kwetsen, dus ik reed maar niet met de trein naar het oosten. De auto leek me beter. De Opel Adam S, de snelle uitvoering van de eerste mens, leek me nog beter. Terwijl ik immer verder heim ins Reich trok, moest ik terugdenken aan vroeger. Ik bedoel de jaren negentig, de kindertijd die ik bewust heb meegemaakt. Een beetje emotioneel werd ik ervan.
De manier waarop ik in een Opel van de toekomst het decor van het verleden tegemoet trad, dat deed me iets. En dat is geen pseudo-poëtische rijmelarij, deze Opel had niets te maken met de Opels van weleer. Dáár werd ik emotioneel van.
Mijn ouders (ok, vooral mijn vader eigenlijk) reden altijd Opel. Ik heb ze allemaal gezien: voornamelijk Kadetts in alle mogelijke vormloosheden. Een normaal mens kon ze onderscheiden op kleur alleen. Het hoogtepunt in deze opgaande lijn van kleurloze betrouwbaarheid was de eerste generatie van de Opel Zafira. (Ik meld het zelf maar publiekelijk, anders zal Bert Brussen het op een dag gebruiken om mijn persoon te beschadigen.)
Mijn hele jeugd werd ik rondgereden in Opels. Nogal wat mensen, onder wie ikzelf, hebben de neiging enkel naar hun oudste verleden te kijken door een sepia-lens die hun een goudgerand beeld van de kindertijd voorschotelt. Wat dat betreft is het niet vreemd om te veronderstellen dat ik aan Opels zou terugdenken als rijdende huiselijkheid. Maar – je verwacht het niet – dat is dus niet zo.
Twee dingen zijn daar debet aan. In de eerste plaats hadden de Opels in mijn vroegste jeugd geen features, geen enkele extra, geen jeu. Ik ben opgegroeid in automotieve teleurstelling. De bruine Kadett station mét kippengaas op de geperforeerde bodem was niet zomaar een Opel, maar naar mijn smaak een pars pro toto voor het merk. Wie in een moderne auto van om het even welk merk stapt, waant zich hiermee vergeleken Louis XIV. Instappen is arriveren. Een beetje auto – en daar staan we zelden bij stil – is anno 2016 luxer uitgevoerd dan uw woonkamer.
In de tweede plaats waren Opels even comfortabel als een zelfmoordaanslag. De Zafira, de apex van het Opeldom, was straffer geveerd dan een ossenkar. Alsof de inzittenden voortdurend gestraft moesten worden voor hun jaarlijkse caravan-trektocht. Ik heb ongetwijfeld zware schade aan mijn nieren, lever, longen en voortplantingsorganen opgelopen door mij daarin noodgedwongen te laten chaufferen. Een drempel nemen in een Opel Zafira uit 2000 is een vorm van automutilatie zonder hamer. En dan ben ik nog mild. Met een d, want die met een t ben ik eens kwijtgeraakt tijdens een ritje naar opa en oma.
Maar zoals ik al zei: ik was een beetje emotioneel. Onder de indruk, u weet wel, compleet met pijnloze tranen van blije verbazing. Want Opel heeft mij met de Adam S laten zien dat auto’s de metafoor bij uitstek voor vooruitgang zijn, dat Opel zichzelf opnieuw heeft uitgevonden.
Twintig jaar geleden hengste ik mij een ongeluk aan een vreemd draaiarmpje. Als ik dat deed, bewoog een stukje glas. Dat waren geen leuke tijden, maar we waren arm dus we moesten wat. Nu is alles elektrisch. De Adam S is luxueuzer dan een twintig jaar oude Mercedes S-klasse. Dát is het soort vooruitgang waarover ik het heb. Verwarmd stuurwiel, elektrische ramen, elektrische spiegels, airco, stoelverwarming en bluetooth om onderweg scabreuze filmpjes van telefoon naar het scherm in de middenconsole te uploaden. Allround family entertainment. Op wat gezeik met het entertainment centre na; dat liep vrij snel vast en kon pas gereset worden door de auto auto af te zetten en weer te starten.
Ik was een beetje emotioneel. Ik reed de nieuwe Opel Adam S, de gelikte versie van de toch al gelikte Adam en ik werd steeds overweldigd door de schreeuwende gedachte: wat zijn auto’s toch geweldig! Nog meer dan ik al vond, raakte ik ervan overtuigd dat auto’s rijdende metaforen zijn voor Stalinorder 227. Geen stap terug.
De Adam is ongeveer even groot als een boekenweekgeschenk, maar uitgerust met een 1.4 benzinemotor. Dat klinkt als een heel redelijke verhouding. Maar het is heerlijk onredelijk, want – en dat staat ergens in de Bijbel – op de vierde dag schiep God de turbocharger. En Opel maakt daar dankbaar gebruik van. Saaie motor + turbocharger = ohmijngodjaheerlijk, 155 pk in een auto die kleiner is dan de meeste huisdieren!
Dus ja, de Adam S trekt lekker. Er ontstaat een dilemma tussen hard rijden en netjes op de weg letten, of toerental en snelheid volgen op die schitterend vormgegeven klokken. Want eindelijk is er iemand aangenomen met meer dan twaalf jaar basisschool of minder dan twintig jaar detentie om het interieur van de Adam S te verzorgen. En man, dat is te zien. Weg is de grijze doodswens in kunststof, het is levendig, jong, alsof deze auto niet alleen gebruikt wordt als pendelbus naar crematoria voor levenslust. Je wílt de Adam S rijden, je wílt er in zijn, je baalt als je op de plek van aankomst bent, want het liefst scheur je met de deze stadsauto hele dagen over B-wegen. Hij ligt niet zozeer op de weg, maar zit – als een klein hondje dat bij herhaling verteld is dat-ie moet blijf!’en, vol energie, ongeduldig, idioot enthousiast, maar pak hem op en hij plakt aan de vloer. Opel moet al zijn auto’s bouwen als deze, want ze weten kennelijk hoe het moet.
De zachtaardige en uiterst vriendelijke PR-man van Opel vertelde mij: “bij de Adam is alles anders”. Hij zou een geweldige verkoper zijn, want hij verkocht de waarheid en die verkoopt zichzelf. Ik kan naar waarheid zeggen: iedereen met een slecht beeld van Opel, moet deze auto eens rijden. Weg zijn de jeugdtrauma’s, emotie gaat verder dan gejank om niets.