Voetbal

Zondag Bekerfinale – Dirk, opa en ik

23-04-2016 18:54

Tien jaar geleden, op 23 april 2006, werd Feyenoord in de Kuip door Ajax vernederd. Het was niet de eerste keer, het zou niet de laatste keer zijn. En toch, als ik nu terugdenk aan die wedstrijd, was het lange tijd de meest cruciale, de meest pijnlijke. Want het vormde een keerpunt in mijn Feyenoorder-schap. Die dag was heel Rotterdam er namelijk van overtuigd dat Dirk Kuyt, mijn held, zijn laatste wedstrijd als Feyenoorder had gespeeld. Het was al niet veel, en het zou alleen maar minder worden.

Opa

‘Vroeger,’ begon mijn opa haast al zijn verhalen. ‘Toen was voetbal nog een echte mannensport. Je had gasten als Van Hanegem, Laseroms, Israël, dat waren echte kerels. Als je daarlangs ging kreeg je een schop.’ Het zijn zinnen die iedere Feyenoorder geboren na 1970 te horen zal hebben gekregen van de generatie die de glorietijd wel heeft meegemaakt. Zo ook ik. Ik las liever boeken dan dat ik een bal moest aanraken, maar als opa sprak luisterde je. En door zijn verhalen over Feyenoord begon het te klinken als iets moois, iets waar je onderdeel van wilde zijn, iets wat je meegemaakt wilde hebben. ‘Maar tegenwoordig zijn het allemaal van die mietjes. Ik kijk hoogstens een samenvatting, negentig minuten trek ik niet. Nee, geef mij maar wielrennen.’

De liefde voor Feyenoord zat diep bij mijn opa. Maar het was een liefde die vooral gebaseerd was op het verleden. Net als mijn opa heb ik het talent om in het verleden te leven, om al met weemoed terug te denken aan iets terwijl het nog gaande is. Wij hebben de kwaliteit om iets te missen dat recht voor onze ogen staat, wat we letterlijk nog vast kunnen houden.

‘Naast ons zat een gezin uit Utrecht. De jongste zoon, zes jaar oud, at volgens zijn ouders drie dagen niet na een nederlaag van Feyenoord. Ze vertelden het met een zekere trots.’

Voor een Feyenoorder die de gloriejaren heeft meegemaakt is het makkelijk om weemoed te kennen. Er valt daadwerkelijk iets te missen. Je hebt succes gekend, je hebt jouw club als eerste Nederlandse vereniging de beste van Europa en later van de wereld zien worden. Je hebt het allerhoogste gezien en je hebt het daarna in kunnen zien storten.

Hoewel ik geboren ben in 1992, heb ik zelfs de UEFA Cup-winst niet bewust meegemaakt. We zaten op een camping, speelden een spelletje en toen Feyenoord begon gingen mijn ouders de wedstrijd kijken. Ik speelde liever verder en keek alleen de tweede helft mee. Het deed me weinig. De liefde voor voetbal en voor Feyenoord kwam pas een jaar later. De eerste wedstrijd die ik van begin tot eind zag was Feyenoord-Ajax in april 2003 voor de halve finale van de beker. Het was een van de mooiste klassiekers ooit met kansen over en weer, scheidsrechterlijke dwalingen waar zelfs Danny Makkelie bij verbleekt en een Feyenoord dat ondanks alle tegenslag overwon. Toen begon de liefde, en een paar maanden later was er geen weg meer terug.

Samen met mijn oma en mijn broer bezocht ik de Open Dag. Voor het eerst zag ik de Kuip. Opa ging niet mee, hij had fysieke ongemakken. Ik herinner nog dat ik de buitenkant van het stadion zag en dat het me weinig deed. Eenmaal binnen werd dat anders. Alle sterren hadden Feyenoord al verlaten, een seizoen in de anonimiteit zou volgen, maar ik waande me te gast bij de grootste club van de wereld. Naast ons zat een gezin uit Utrecht. De jongste zoon, zes jaar oud, at volgens zijn ouders drie dagen niet na een nederlaag van Feyenoord. Ze vertelden het met een zekere trots. Een oude man met een gek kapsel, een gekleurde zonnebril en een gouden microfoon zong wat liedjes op het veld, een vliegtuig met een tekst van Paul Bosvelt die het Legioen bedankte vloog over het stadion en uit de helikopter kwam hoop in de vorm van Dirk Kuyt.

Dirk

Drie jaar later vertrok die hoop weer. Samen met mijn pa zat ik in het stadion toen Ajax-supporters zongen over de dvd die Feyenoord eerder dat jaar had laten maken. Er waren weinig Feyenoorders meer over. We hoorden het aan, maar het deed me weinig. Ik keek naar het veld. Daar liep Dirk, mijn held, de vervanger van Pierre van Hooijdonk, en Dirk was in tranen. Van Hooijdonk – drie maanden eerder teruggekeerd – sloeg een arm om zijn schouder terwijl Kuyt zijn tranen probeerde weg te vegen. Het was dweilen met de kraan open. Toen dacht ik nog dat hij wellicht zou blijven. ‘Dan wil je volgend jaar zeker geen seizoenkaart?’ vroeg mijn pa in de auto terug. Ik keek hem verbaasd aan. ‘Ja wel.’ Want Dirk zou blijven, en alles zou goed komen.

Dat deed hij niet. Liverpool kwam en ik kon het hem niet kwalijk nemen dat hij de stap maakte. Nog diezelfde dag bestelde ik een Liverpool-shirt met zijn naam achterop, een shirt dat ik droeg naar Feyenoord-Heracles (een bloedeloze 0-0 die tekenend zou zijn voor de rest van dat seizoen), de dag dat Kuyt afscheid nam van het Legioen. Toen hij beloofde ooit terug te keren deed ik alsof ik verkouden was, en veegde wat tranen weg. Mijn vader en ik bleven dat seizoen naar Feyenoord gaan, maar zonder Kuyt was het niet meer hetzelfde.

‘Mijn opa, die zo leefde in het verleden, die Feyenoord vooral zag als die ene lichting uit de jaren zeventig, gaf zijn goedkeuring aan mijn heden’

Waarom was Dirk Kuyt, een vrij beperkte voetballer uit Katwijk, zo belangrijk voor mij? Wat maakte dat hij, het clichémannetje bij uitstek, mij zo raakte? Het was niet alleen omdat hij in de jaren dat ik Feyenoord echt begon te volgen de grote ster was. Wat hem voor mij vooral zo bijzonder maakte was de link met mijn opa. Op zijn verjaardag, 11 december 2005, begon mijn opa weer over vroeger. De tijd van Van Hanegem, Laseroms en Israël. Alles kwam weer voorbij. Dat toen alles beter was, dat samenvattingen lang genoeg waren. Alles wat hij zei had hij al eens eerder gezegd, maar daarna voegde hij er nog iets aan toe: ‘De enige echt goede is Kuyt, die heeft tenminste wel een goede instelling.’

Het was een bijzin zonder veel betekenis. Kuyt had die ochtend, voor we naar mijn opa’s verjaardag gingen, nog de winnende gemaakt tegen PSV en iedereen sprak over hem zoals mijn opa deed. Harde werker, echte Feyenoorder, mouwen opstropen en geen woorden maar daden. Maar voor mij betekende het wel veel, want mijn opa, die zo leefde in het verleden, die Feyenoord vooral zag als die ene lichting uit de jaren zeventig, gaf zijn goedkeuring aan mijn heden.

Nog geen twee maanden later, op 5 februari 2006, lag mijn opa in coma. Ik heb er al eerder over geschreven. Juist op die momenten vond ik troost in de Kuip. Feyenoord won die dag van Ajax en Dirk Kuyt – wiens vader op dat moment tegen dezelfde ziekte streed – was de absolute uitblinker. Ik voelde me door de gedeelde tegenslag verbonden met Kuyt. Toen Feyenoord de titel verspeelde en later in de play-offs vernederd werd door Ajax was mijn opa alweer aan de beterende hand. Ik kon de nederlagen hebben omdat we in de belangrijkste wedstrijd nog altijd voorstonden.

De Beker

Twee jaar later won Feyenoord de beker. In dat elftal zaten voor mij geen helden. Natuurlijk was ik blij, natuurlijk was ik trots, maar het voelde niet alsof het mijn Feyenoord was dat een prijs won. Mijn Feyenoord was een Feyenoord met Dirk Kuyt en dat Feyenoord was verleden tijd. Ik zou Dirk Kuyt nooit een prijs omhoog zien tillen voor Feyenoord. Terwijl ik met mijn moeder getuige was van de huldiging op de Coolsingel dacht ik vooral terug aan een elftal dat nooit een prijs won. Feyenoord-Roda, de gewonnen bekerfinale van 2008, zou de laatste wedstrijd zijn die mijn opa meemaakte.

De jaren verstreken en ik vond mijn liefde voor Feyenoord vooral in het stadion. Niet met de spelers maar met het staal en de lichtmasten identificeerde ik me. Ik ging niet meer naar Feyenoord voor het voetbal, maar voor de beleving, voor het gevoel om weer dichterbij mijn opa te komen. Wanneer iedereen stond te springen van euforie bleef ik stilstaan en voelde al die mensen in mijn knieën. Het waren prachtige momenten waarin ik voor heel even in het heden was. ‘Wat is het eeuwig zonde dat we straks naar een nieuw stadion gaan,’ was echter de gedachte die het nog geen vijf seconden later weer won.

‘Ik voelde hoe het ijzer trilde, hoe al die mensen dit beleefden, en het enige wat ik deed was stokstijf blijven staan, klappen en huilen’

Ik ging pas weer echt in het heden leven op zaterdag 8 augustus 2015. Voor het eerst waren we met het hele gezin aanwezig bij een wedstrijd van Feyenoord. Ik stond tussen mijn vader en mijn moeder in terwijl Dirk Kuyt zijn officiële rentree maakte. Vooraf had ik al harde eisen gesteld. Zodra de tunnel opengaat wordt er niets tegen mij gezegd. Dirk Kuyt die onder het ‘Hand in Hand’ de Kuip weer betreedt, al vanaf het moment dat zijn terugkeer definitief was gemaakt verwachtte ik erom te gaan huilen. Maar dat gebeurde niet. Een kleine brok in de keel, meer niet. Was het dan niet Kuyt die ik al die jaren gemist had, maar was ik gewoon te oud geworden om nog echt geraakt te kunnen worden door Feyenoord? Was het gewoon voorbij, behoorde het zoals zoveel toe aan het verleden?

Feyenoord kwam voor, kreeg rood, gaf de voorsprong weg, scoorde weer en toen gebeurde het. Kevin Blom maakte de onterechte rode kaart goed door een wel heel goedkope strafschop. Dirk ging achter de bal staan, natuurlijk ging Dirk achter de bal staan, mijn held, de man die mij zoveel hoop had gegeven in mijn donkerste dagen. Hij nam een aanloop, wachtte tot Robbin Ruiter een hoek koos en schoot de bal onberispelijk in de andere. Een simpel doelpunt, de zoveelste strafschop uit zijn carrière en dat tijdens een competitiewedstrijd waarin Feyenoord toch al voorstond. Voor velen zou het niets betekenen, maar voor mij betekende het alles.

Daar stond ik, tussen een kleine vijftigduizend schreeuwende en springende mensen, en ik voelde het. Ik voelde hoe het ijzer trilde, hoe al die mensen dit beleefden, en het enige wat ik deed was stokstijf blijven staan, klappen en huilen. Het kwam als vanzelf en twee minuten nadat de bal het net geraakt had stroomden de tranen nog steeds over mijn wangen.

Even was er geen verleden, even was er niets verloren, even, heel even maar, was er slechts hoop.