Tot dusver heb ik om een wellicht belachelijke reden nooit een boek gelezen van Thomas Verbogt (1952). Die mogelijk belachelijke reden is de auteursfoto die op zijn romans staat afgebeeld, en waarop Verbogt er steevast uitziet als een jongerenwerker of mediator, iemand, in elk geval, die uit naam van de goede vrede zowat overal begrip voor kan opbrengen. Bij een schrijver zie ik liever ingehouden gekte, eenzaamheid, frustratie: iets wilds van waaruit zijn of haar schrijfdrang ooit is losgebroken. De reden dat ik me dit keer over mijn ‘verzet’ heen zette, was de unanieme lof die Verbogt’s laatste roman, Als de winter voorbij is, ten deel viel. Misschien moest ik maar eens openlijk afstand nemen van mijn belachelijke reden om een bepaalde schrijver te boycotten. En dus begon ik met frisse zin te lezen. Dat heb ik geweten.
Misschien houd ik halsstarrig vast aan oppervlakkige vooroordelen, maar inhoud en stijl van ‘Als de winter voorbij is’ sluiten, naar mijn bescheiden (en minder bescheiden) oordeel, wonderwel aan bij mijn intuïtieve afkeer van deze schrijver. Dat Verbogt omfloerste en suggestieve zinnen schrijft in plaats van knalharde tweets met namen en rugnummers, valt op zich nog best te prijzen. Niet alles hoeft in een literaire roman te worden voorgekauwd. Liever niet zelfs. Maar problematisch wordt het, wat mij betreft, als zinnen mysterie en gevoelens suggereren, maar de facto gruwelijke algemeenheden zijn. Laat ik er een voorbeeld bij pakken. Op pagina 120 ontmoet de hoofdpersoon voor de eerste keer de moeder van een meisje dat hem vele jaren terug tijdens een schooluitje hartstochtelijk gekust heeft. Ze weten nagenoeg niks van elkaar. Maar hij wordt wel uitgenodigd binnen te komen in haar huis en dan schrijft Verbogt, ter illustratie van de onwennige sfeer: “Zij wil het licht houden. Ik ook. Misschien kan het ook niet anders in dit huis. Gebeurtenissen die nog moeten gebeuren, zijn hier niet aan de orde.’ Vooral die laatste zin is een typische Verbogt-zin: zogenaamd donker en zwanger van betekenis, maar welbeschouwd leeg, uitleggerig en algemeen. Even later, op dezelfde pagina is het weer raak. Wanneer het gesprek met de moeder, Tosca geheten, is gevorderd, noteert Verbogt vol vermeend drama: ‘Ja, het is net alsof met Tosca iets bezit van me neemt. Tosca brengt dat teweeg, waarschijnlijk zonder te beseffen dat ze dat doet.’ De hoofdpersoon voert in deze roman een scala aan relaties, verliefdheden en romances op, maar het knettert, zoals hierboven, nooit echt.
Verbogt dekt al die liefdes toe onder een wolk van gedachten en gevoelens. Seks is vermoedelijk te concreet voor deze schrijver. Zelfs als hij een herinnering oproept aan een romantisch weekend Parijs met ex-liefje Martine Hamers (toch een veelbelovende, Freudiaanse achternaam), blijven we steken in de volgende drab: ‘De volgende morgen werden we in elkaars armen wakker, maar er was niets gebeurd. Wel zeiden we dat het lekker, nee, geruststellend was om in elkaars armen wakker te worden. Het was ook de normaalste zaak van de wereld. En dat met haar zachtmoedigheid! We bleven daarna nog een tijdje contact houden, maar dat ging voorbij toen ik verhuisde naar Arnhem. Zo gaat dat.’
Dit soort passages zijn kenmerkend voor Verbogt’s proza: er hangt voortdurend ‘iets boven de markt’, er wordt al kabbelend van alles gesuggereerd, maar er komt zelden of nooit beweging in. Zelfs Parijse nachten worden platgeslagen tot poldertermen als ‘normaalste zaak’ en ‘contact houden’ (en daar reis je dan voor naar Parijs!). Het damesblad Margriet is er niettemin door verrukt en dicht Verbogt ‘een lichtvoetige, haast sprankelende schrijfstijl’ toe. Juist, ja… Ik ga er, dames en heren, voetstoots vanuit dat ik veel prachtigs in deze roman over het hoofd zie. En dat ik Thomas Verbogt onrecht aan doe, want intussen is ‘Als de winter voorbij is’ fier doorgedrongen tot de felbegeerde shortlist van de Libris Literatuurprijs.
Ik beweer ook niet dat de roman, naast een hoop talige mist, niet enkele mooie passages bevat en de op zich interessante gedachte verspreidt dat een mensenleven uiteindelijk wordt gedefinieerd door enkele momenten en herinneringen. En dat de rest, ‘de werkelijkheid’, tamelijk nutteloze bijvangst is. Maar god, die stijl! Ter illustratie: een speciale band heeft Verbogt met het werkwoord ‘omgaan’. Er wordt in deze roman aan de lopende band met mensen, gevoelens, feiten, ongelukken en schuldgevoelens ‘omgegaan’, terwijl ik maar zit te denken dat romans juist beginnen, of interessant worden, vanaf het moment dat ergens mee ‘omgaan’ faliekant mislukt. En is dat laatste het geval, zoals ook in ‘Als de winter voorbij is’, dan wil ik niet om de haverklap met de therapeutische term ‘omgaan met’ worden lastig gevallen. Show, don’t tell, meneer Verbogt.
Deze schrijver lijkt me al met al een verschrikkelijk lieve en aimabele persoon, daar niet van (een soort mediator, wat ik u brom), een man die Nederlandse vrouwen vol waardering ‘invoelend’ en ‘gevoelig’ noemen. Ik sluit dan ook niet uit dat ik een meesterwerk aan het bedelven ben onder kinderachtige stijlkritiek. Aan de andere kant is het mijn heilige recensententaak lezers een goede indruk te verschaffen van hoe een boek geschreven is. In het hoofdstuk met de krakkemikkige titel ‘Falende omgangsvormen’ valt onder meer deze zin te lezen: ‘Wat ik denk als ik aan haar denk, kan ik niet omschrijven, alleen maar dat ze er is.’ Het is deze iets te vage abracadabra waar deze roman mijns inziens aan ten onder gaat, maar de Libris-jury valt er mogelijk voor in katzwijm. NRC-Handelsblad ziet het glas na lezing alvast halfvol: de roman heeft, aldus de krant, ‘een aangename energie’ en ‘het is juist dit aanhoudende zoeken, het niet zeker weten, dat Verbogts werk zo aanlokkelijk maakt.’ Ik zal wel weer een barbaar zijn.
Als de winter voorbij is, Thomas Verbogt, uitgeverij Nieuw Amsterdam, 224 pagina’s, 19,99 euro.