In het stuk Mijn generatie durft weer links te zijn wordt gesteld dat er eindelijk weer een Linkse reveil is dat de vermadelijde misplaatste marktwerking en het marktdenken van de jaren ’90 aan de kant heeft gezet. Echter, eenieder die zich bevrijd kan voelen om ‘Links’ te zijn en weer een linkse revolutie mag uitroepen van zichzelf laakt elk besef van de economische geschiedenis van Nederland.
Sinds de Tweede Wereldoorlog is de Nederlandse economie een planeconomie geheel en al op socialistische leest geschoeid. Dat systeem werd verlaten voor interventionisme, maar leidt eveneens, vroeg of laat, tot socialisme. Met name de economische tak van de overheid werd na de Tweede Wereldoorlog bevolkt door ideologen ter linkerzijde van het politieke spectrum. Dat de jeugd van nu naar links trekt is dan ook begrijpelijk, zo worden zij al generaties groot gebracht.
Onder regie van Tinbergen, Drees, Vorrink en anderen werd in 1935 de basis voor deze economie gelegd met het Plan van de Arbeid. Nog in 1933 schreef de grote econoom Ludwig von Mises aan mevrouw van Dorp, Neerlands eerste vrouwelijke econoom, dat hij met vreugde de grote liberale gezindheid onder economen in Nederland had gezien. In Oostenrijk was het in het Interbellum maar ternauwernood gelukt de communisten buiten te houden en was van enige liberale sfeer niets meer over. Datzelfde economische systeem van plannen werd dus in Nederland alsnog geïntroduceerd door Tinbergen en consorten.
Eenzelfde omwenteling vond plaats op universiteiten. Vanuit socialistisch perspectief werd ‘de vrije markt’ onderwezen. Wordt de liberale economische gedachte in die tijd besproken, dan is het met nauwelijks verhuld dedain. Zo worden in een standaardwerk van Zimmerman uit de jaren ’50 de (voorheen beschouwd als) grote economen Pierson en Verrijn Stuart wegverklaard omdat: “Geen figuur van zijn formaat een andere theorie naar voren bracht” en wordt met verwondering geconstateerd dat de, kennelijk tautologische, praxeologische economie van de liberale Oostenrijkse School “vooral in Nederland zo’n taai leven gehad heeft.”
Wat dan weer de schuld is van de twee genoemde heren. Daarna wordt nog de hoop uitgesproken dat deze mensen binnenkort echt verdwenen zijn om eindelijk verlost te zijn van die rare liberale ideeën.
De economische geschiedenis in Nederland lijkt na de Tweede Wereldoorlog met Tinbergen te moeten beginnen. Niet toevallig is de liberale 19e eeuw, waarin Nederlandse economen in het buitenland als zeer kundig te boek stonden, niet algemeen bekend. Dat is niet erg, zo is het gegaan. Daarmee komt echter het ‘hernieuwde vertrouwen’ om te durven zeggen links te zijn toch in een wat ander daglicht te staan.
Hoe kan men Links en niet trots zijn? Is een kleine opleving van corporatistisch marktdenken in de jaren ’90 genoeg geweest om existentiële twijfels over het Links-zijn teweeg te brengen? Dat zou wel heel treurig zijn. Er zijn betere gronden te vinden, zoals het onbeslechte debat over prijsvorming in een interventionistische/socialistische maatschappij, waar de Nederlander Pierson in 1902 al de vinger op de zere plek legde en het argument van Mises uit 1920 nog steeds niet weerlegd is.
Centrale gedachte is dat het prijsmechanisme in een centraal geplande economie buiten werking wordt gesteld waardoor prijzen van goederen niet bepaald kunnen worden. Zo wordt niet duidelijk aan mensen hoe zij (half)producten moeten inkopen voor eigen gebruik. Gevolg is dat de economie instort. Dat is een fundamenteel probleem waaruit inderdaad een existentiële crisis over ‘s mans links-zijn kan ontstaan, maar een klein decennium lippendienst aan ‘de vrije markt’?
De afgelopen 80 jaar is de hoofdmoot van de Nederlandse universiteiten gedomineerd door Linkse en linkse ideologen op de gebieden van vrijheid en economie. Toch iets om trots op te zijn, zou gedacht kunnen worden. Echter, zij die nu prediken dat de vermaledijde vrije markt zoveel ellende, omkoping, immoraliteit en kartelvorming teweegbrengt, prediken dus vooraleerst tegen de resultaten van het eigen gedachtegoed.
Er is al vele decennia geen ‘markt’ meer die zich vrij zou kunnen noemen. Een treffend voorbeeld is de ‘marktwerking’ in de zorg. De gedachte dat 17.000.000 Nederlanders middels dwang een product af moeten nemen bij een vier of vijftal overheids gesanctioneerde bedrijven om dit vervolgens marktwerking in de zorg te noemen is op zijn minst intellectuele luiheid. Er is geen vrije markt. Er zijn nog restanten, maar ook die worden stelselmatig onder controle van de staat gebracht. De ‘vrije markt’ als boeman is allang gestorven en zijn kadaver wordt telkens weer tevoorschijn getrokken als de realiteit even tegenzit.
In die realiteit wordt de mens inmiddels ingeperkt in zijn beweeg- en leefruimte. Het is goed dat u in een kleine woning woont, het is goed dat u met kwik gevulde spaarlampen koopt die langer branden, het is goed dat het aantal liters spoelwater in uw toilet bepaald wordt door de overheid. Voor al die maatregelen zijn bureaucraten en een steeds grotere staat nodig. Deze ontwikkeling zorgt ervoor dat de mens nog slechts de keuzes kan maken die hem voorgelegd en toegestaan worden. Dat is geen vrijheid, noch is een teken van ‘de vrije markt’. Critici van die markt kúnnen dit niet weten. Het is ze niet kwalijk te nemen omdat zij zelf al decennialang feitenvrij hebben kunnen discussiëren over een vermeende vijand. Die vijand bent u.
Economie bestaat namelijk niet uit statistieken, grafieken en corporatistische een-tweetjes tussen bedrijven en overheden. Economie is het menselijk handelen en liberalisme is toegepaste economie. Het menselijk handelen is hetgeen u dagelijks doet. Een markt bestaat daarmee uit mensen die zich vrij kunnen bewegen om hun leven zo in te richten als zij dat willen, binnen de normen van de wet.
Een vrije markt is dan ook een dynamische entiteit die in de tijd en uit mensen bestaat en zich niet laat voorspellen of sturen. Om te voorspellen is namelijk de kennis nodig van elke omstandigheid die leidt tot een bepaalde keuze van elk mens en om te sturen is de vrijheidsbeperking (de beperking van het handelen) nodig van elk mens om te zorgen dat de sturing werkt. Deze twee belangrijke elementen worden algemeen genegeerd in wat nog rest van de economische wetenschap. Logisch ook, aangezien deze zienswijze niet voorkomt in de socialistische handboeken. Dus is ‘de vrije markt’ te voorspellen en met interventie kan uw probleem blijvend gestuurd worden om ‘het goede’ te doen.
Met name het sturende element zal steeds lastiger te realiseren zijn. Niet omdat mensen zich niet meer zullen laten opzwepen door de illusie van economische gelijkheid, maar omdat er in de toekomst steeds meer te verdisconteren zal zijn met steeds minder mensen die de economische gelijkheid op fiscale wijze tot stand moeten brengen. Door de sturing wordt de persoonlijke leefruimte van de mens beperkter en daarmee diens mogelijkheden te handelen. Zo verminderen zijn mogelijkheden om zich in de samenleving als mens te ontplooien. Als bijproduct heeft dergelijke ontplooiing inderdaad vaak materiële rijkdom tot gevolg. Verdergaan op het huidige interventionistische pad zal ertoe leiden dat een steeds grotere groep utopisten een steeds kleinere koek zal moeten verdelen. Dat leidt in de tijd tot steeds meer frustratie en roep om extra maatregelen.
Die roep om maatregelen toont zich vooral in de opgewarmde retoriek van politici als Klaver tegen de reeds gestorven boeman. Ook hij is een product van ruim 80 jaar socialistische politiek en economisch onderwijs. Of men zich nu rechts-socialist of links-liberaal noemt, grosso modo eindigt het vroeg of laat in socialisme, zoals dit zich nu weer in Venezuela voltrekt. Dat gebeurt door stelselmatig en steeds verdergaand de mens in zijn vrijheid te beperken om de sturing van het systeem vol te kunnen houden. Dat deze destructieve economische retoriek gezien wordt als een grote mogelijkheid voor Links tot winst is dan ook ronduit desastreus voor de toekomst van Nederland. Het zal leiden tot verdere repressie van de mens, bijvoorbeeld in verdere beperkingen van vrijheid in de zorg.
80 jaar lang is nu socialistische politiek binnen de economische sfeer gebruikt. Het heeft geleid tot een amorfe entiteit dat zich nog net een markt mag noemen, maar vrij is het nochtans al tijden niet meer. De roep van jongeren is dezelfde roep als van hun ouders en grootouders. Laat hen Bureacracy lezen over de gedesillusioneerde jeugd en hoe de structuur van de Staat die zij zo graag uitbreiden juist bijdraagt aan die desillusie.
Tot die tijd is dit hernieuwde Links reveil een roep over de onwetendheid over het eigen bestaan, de eigen persoonlijke kracht die zij kunnen laten ontwaken als ze daarvoor kiezen. In plaats daarvan rent klaarblijkelijk weer een nieuwe generatie achter dezelfde leuzen aan en strijdt tegen een reeds gestorven boeman aan wie al het eigen falen toegeschreven kan worden. Het zal hen niets brengen dan desillusie en frustratie op de lange termijn. Tot die tijd geldt voor hen: De boeman is dood! Leve de boeman!