Burgemeester Aboutaleb is voor velen, ook buiten Rotterdam, een baken van redelijkheid en hoop. Zelf spreekt hij dat niet tegen, integendeel, volgens hem hebben burgemeesters van grote steden inderdaad een belangrijke taak om huidige en toekomstige wereldproblemen te agenderen en op te lossen. Des te opmerkelijker dat Aboutaleb weinig of geen oog lijkt te hebben voor het drama in zijn eigen stad: de groeiende kloof tussen hoger- en lageropgeleiden. Alle reden om ‘de leider van de toekomst’ de ogen te openen en vijf verbeterpunten mee te geven.
Aboutaleb heeft zijn woordje altijd klaar. Hij wordt veelvuldig uitgenodigd in talloze media, beschikt bijna altijd over een goed onderbouwd en interessant verhaal en wekt de suggestie dat hij een zogenaamde ‘verbinder’ is, die namens autochtonen en allochtonen, homo’s en hetero’s, jongeren en ouderen, rijken en armen, het woord voert. En daarbij, in ieder geval kortstondig, in staat lijkt het in den brede zo gemiste gemeenschapsgevoel op te wekken. Tot in Het Witte Huis is hij mede daarom een graag geziene gast. Er zijn Rotterdamse burgemeesters geweest, zo eerlijk moeten we zijn, die het met minder kwaliteiten moesten doen. Maar is Aboutaleb ook bestuurlijk effectief? Heeft hij de stad van ‘twee snelheden’ – wel of niet geletterd, met of zonder baan, (ver) boven of onder de armoedegrens – nader tot elkaar gebracht? En onderlinge lotsverbondenheid gecreëerd? Ons antwoord: nee.
Mede dankzij Aboutaleb gaat het met de gegoeden in de stad steeds beter en neemt de kloof tussen hen en de minder fortuinlijken juist steeds verder toe. Hoezo is Aboutaleb ‘een verbinder’? Hoezo is hij een sociaal-democraat? Hoezo een steun voor de zwakkeren? Met circa 40.000 Rotterdamse kinderen die onder de armoedegrens leven, een cijfer dat helaas al jaren stabiel is, kun je onmogelijk zeggen dat Aboutaleb zijn eigen huis op orde heeft. En wat ernstiger is: Aboutaleb heeft in de verste verte geen plan, visie of voorstel voor een ‘task force’ in de la liggen, dat armoede structureel aanpakt. Het Rotterdam van de ‘twee snelheden’ blijft gewoon bestaan. En verdwijnt niet door de talloze media optredens van Aboutaleb. Dit falen is des te opmerkelijker omdat Aboutaleb in het publieke debat nogal een grote broek aantrekt over het belang van grote steden, en van hemzelf als vertegenwoordiger van zo’n stad. Zij zouden de aangewezen personen zijn om de grote problemen van de toekomst te tackelen. De dreigende tweedeling hoort zijns inziens kennelijk niet bij de grote problemen van de toekomst, om volstrekt onduidelijke redenen. Aboutaleb blijft steken in neoliberale ‘kansen’- en ‘uitdagingen’-retoriek.
Sinds enige tijd heeft Aboutaleb een min of meer eigen ideologie of buzzword naar voren geschoven, dat dienst doet als zijn handelsmerk. Het heet de ‘wij-samenleving’. Op de website van PvdA op Zuid zegt hij daar onder meer het volgende over: ‘Met elkaar praten, elkaar respecteren, niet alleen elkaar maar ook elkaars culturen en verschillen, vormen de hoofd bestanddelen van de ideale wij-samenleving. Misschien is een van de belangrijkste opdrachten van de wij-samenleving wel elkaar actief opzoeken. Ook zijn vaardigheden nodig om de wij-samenleving goed te laten functioneren: goed luisteren, incasseren, omgaan met emoties.’ De burgemeester pleit dus niet alleen voor openheid, hij gaat er in menig tv-uitzending ook prat op dat hij zelf de belichaming van die openheid is (‘elke Rotterdammer kan mij mailen en ik geef persoonlijk antwoord’). Maar klopt dit zorgvuldig gecomponeerde beeld van tolerantie en luisterbereidheid wel? Staat Aboutaleb daadwerkelijk open voor alle geluiden en culturen in de samenleving?
Eén ding staat vast: op de interviewverzoeken van Stadslog Rotterdam heeft hij nog nooit gereageerd. En andere media zijn er allang achter gekomen dat Aboutaleb vooral meewerkt als hij het beeld van zichzelf of van Rotterdam zonnig kan inkleuren. Hoe meer zijn ster in de media rijst, hoe groter het ‘apparaat’ om hem heen dat verzoeken zorgvuldig screent met als belangrijkste criterium: ‘Komt onze grote baas er gunstig uit naar voren?’ Zo af en toe begint het circus-Aboutaleb het karakter van een roadshow te krijgen: het strijkt neer, het ziet, het overwint en het pakt de spullen weer in. Nog afgezien van de vraag of hij publiekelijk dus wel zo open is en al die gesprekken met bezorgde wijkbewoners niet vooral ritualistisch van karakter zijn, weten we sinds de documentaire ‘De twee gezichten van Ahmed Aboutaleb’ (waarvan de burgemeester in aanleg ongetwijfeld dacht dat het zijn gezag zou versterken) dat Aboutaleb als vader helemaal niet zo hecht aan de openheid van de ‘Wij-samenleving’, integendeel, dat de ‘Wij-samenleving’ in zijn familiekring, áls het al iets betekent, toch vooral staat voor ‘Wij, moslims’. De vader Aboutaleb ziet namelijk liever niet dat zijn kinderen een relatie aangaan met een ongelovige of iemand met een andersoortige religie. Stel je voor dat een blanke ouder zou zeggen dat die liever niet ziet dat zijn/haar zoon of dochter met een zwarte partner thuiskomt: iedereen zou klaar staan om diegene van racisme te beschuldigen.
Het heeft er dus alle schijn van dat de ‘Wij-samenleving’ die hij als burgemeester propageert een soort marketingconcept is, en niet meer dan dat. Want hoewel hij ‘incasseren’ als een cruciale vaardigheid in de ‘Wij-samenleving’ noemt (hij verweet de daders van de aanslag op Charlie Hebdo dat ze niet tegen een ‘humoristisch krantje’ konden en adviseerde alle moslims die dat ook niet konden op te rotten uit de westerse samenleving), kun je je inmiddels afvragen of hij daar zelf wel zo sterk in is. Er moest uren onderhandeld worden over woordjes en fragmenten alvorens het team-Aboutaleb toestemming gaf de documentaire op de publieke omroep te mogen uitzenden. De Rotterdamse burgemeester is al met al dus helemaal niet zo’n geloofwaardig symbool voor die open ‘Wij-samenleving’. Zelf bouwt hij nadrukkelijk muurtjes. Tegenover de pers. Tegenover anders gelovigen. Tegenover elke vorm van mogelijke imagoschade.
Een partijlidmaatschap zegt anno 2016 niet zoveel. Partijen zijn, helaas, vooral vehikels geworden om politieke carrières van de grond te tillen. Aboutaleb is daar, alweer helaas, een al te sprekend voorbeeld van. Van een burgemeester mag je toch op zijn minst verwachten dat hij de ambities en de hoop van een stad onder woorden kan brengen. En als die burgemeester van PvdA-huize is, dan mag je verwachten dat hij het daarbij opneemt voor de kwetsbaren in de samenleving. Vergeet het maar. Aboutaleb heeft zijn mond vol van veilige wijken, economische ontwikkeling en het kweken van toekomstperspectief, maar voor het feit dat er massa’s Rotterdammers bestaan die, ondanks de onmiskenbare verbeteringen in de stad, simpelweg niet mee kunnen komen, lijkt hij weinig of geen oog te hebben. Wat zou het heerlijk zijn als hij eens zei dat hij wakker ligt van al die kinderen in Rotterdam, die niet weten of er de komende dagen voldoende eten voor hen in de pan zit. Als hij zou zeggen dat hij het als een morele plicht beschouwd elk Rotterdams kind een goede start in het leven te geven. En dat het creëren van gelijke kansen de beste voedingsbodem is voor een welvarend Rotterdam. Wanneer hij dergelijke dingen zou zeggen, al was het maar als ambitie of appèl, dan zou hij daadwerkelijk kunnen uitgroeien tot de morele leider, die de hem gunstig gezinde pers nú al in hem ziet. En zou het misschien zelfs logisch en terecht zijn dat hij door velen als de gedroomde premier van Nederland wordt beschouwd (want elke dag laat hij zien dat hij vele kwaliteiten bezit).
Maar zulke dingen zegt Aboutaleb helemaal niet. Integendeel. Hij gaat ermee akkoord dat er een azc in de zwakke wijk Beverwaard wordt gepland, verdedigt daarmee herhaaldelijk dat het vluchtelingenprobleem op het bordje wordt geschoven van wijken die al veel problemen hebben. En als buurtbewoners in een rumoerige bijeenkomst uiting geven aan hun onvrede is hij oprecht verbaasd vanwege de heftigheid van het protest. En suggereert hij dat vroeger opstaan en een regelmatiger leven de zorgen van de mensen in Beverwaard wellicht zal wegnemen, of ze tot andere inzichten zal brengen. Pure VVD-taal. Misschien is het vanuit zijn achtergrond verklaarbaar dat Aboutaleb, zelf afkomstig uit een straatarm Marokkaans gezin, niet zo ‘warm loopt’ voor armoede in het ‘luxe’ Nederland. En dat hij, met zichzelf als voorbeeld, op de neoliberale lijn van eigen verantwoordelijkheid en zelfontplooiing zit. Des te schrijnender dat hij een azc in een zwakke wijk ook na weken van heroverweging de beste plek vindt en daarmee de buurtbewoners verder in het nauw duwt, weg van dat gedroomde pad van eigen verantwoordelijkheid en zelfontplooiing. Een azc in Kralingen of Hillegersberg: dát te verdedigen zou pas visionair zijn geweest! Nee, dus. Aboutaleb is de tolk en belangenbehartiger van het gegoede Rotterdam, niet van het kwetsbare Rotterdam. Hij volgt daarmee overigens de lijn van zijn partij, die definitief afscheid lijkt te hebben genomen van haar oorspronkelijke achterban.
Het is Aboutaleb niet kwalijk te nemen dat hij na de aanslag op Charlie Hebdo de regels van het diplomatieke taalgebruik, in een begrijpelijke opwelling van emotie, voor één keer terzijde legde. En radicale moslims, die niet tegen spotprenten kunnen, adviseerde te vertrekken. Hoewel het goed mogelijk is dat zijn ‘rot toch op!’ -opmerking radicalisering in Rotterdam op termijn eerder aanwakkert dan vermindert, is het werkelijke gebrek van Aboutaleb dat hij niet alleen geen antwoord heeft op de groeiende kansloosheid van kwetsbare groepen in Rotterdam, maar dit probleem zelfs ook nauwelijks aan de orde stelt. Terwijl er brede consensus bestaat over de noodzaak ‘iedereen erbij te trekken’, omdat betrokkenheid bij de samenleving een effectief middel is om radicalisering tegen te gaan. Sterker: uitgerekend de hulpverlening die erop gericht is kwetsbare Rotterdammers uit hun isolement te halen en volwaardig te laten meedraaien in de samenleving wordt voortdurend bedreigd door mogelijke bezuinigingen. Natuurlijk moet Aboutaleb als burgemeester niet op de stoel van het college willen zitten en zelf de politieke richting van de gemeente willen bepalen, maar ook hier geldt: hij heeft ruim voldoende gezag opgebouwd om een ondergrens aan te geven van het moreel aanvaardbare. Maar nee, hij laat het gebeuren, zoals de lokale Ombudsman tot haar teleurstelling vaststelde, dat standaardisering, regels en procedures steeds meer leidend worden bij het gemeentelijk apparaat. En dat de gemeente daardoor niet meer maar minder bereikbaar wordt.
Is dat zijn manier om de ‘Wij-samenleving’ tot stand te brengen? Omdat veiligheid één van de kerntaken van een burgemeester is en radicalisering onder moslimjongeren mogelijk de grootste bedreiging voor precies die veiligheid, zou je verwachten dat hij de communicatiekanalen met potentiële daders open houdt. Opnieuw: niet dus. Gelukkig zijn er zeer ervaren wijkagenten in de stad actief, wier ogen tot die in de spreekwoordelijke ‘haarvaten’ van de kwetsbare buurten reiken. Maar zijn die wijkagenten er dankzij of ondanks Aboutaleb? Bij het late night-programma Pauw beweerde Aboutaleb dat de ‘vernietiging van ISIS’ het doel van westers militair optreden zou moeten zijn. Alsof een terreurbeweging een vlekje is dat je zomaar kunt wegwerken. Je zou zo’n uitspraak als ‘populistisch’ en ‘kortzichtig’ kunnen kwalificeren, maar Aboutaleb heeft de afgelopen jaren het aura van een ziener opgebouwd, en dat aura is kennelijk zo sterk dat zulke hardvochtig militaire taal door de vingers wordt gezien. Te vrezen valt dat Aboutaleb’s ‘rot toch op!’ is uitgesproken in de veronderstelling dat het op de een of andere manier bijdraagt aan de verdwijning van radicale en/of fundamentele moslims uit Rotterdam. Wat een kolossaal misverstand! Het dagelijkse werk van goed geïnformeerde wijkagenten is honderd keer effectiever tegen radicalisering dan losse flodders van politici op televisie.
Gemeten naar het aantal keren dat Rotterdam recentelijk en op positieve wijze voor het voetlicht komt in glossy magazines en op drukbezochte reissites is de ‘regeerperiode’ van Aboutaleb zonder meer een succes te noemen. De Markthal, het nieuwe Centraal Station, de algehele opknapbeurt die het centrum onder meer door deze architectonische iconen heeft ondergaan, betekent zonder meer een ‘boost’ voor het stadsimago (sla het blad ‘Gers!’ er maar eens op na of de Twitter timeline van gemeentesecretaris Philippe Raets, daar zie je hoe de stad tegenwoordig het liefst naar zichzelf kijkt: als één groot succesverhaal). Er is niets mis met lokale trots en Aboutaleb versterkt met zijn media optredens de aantrekkelijke ‘merkpositie’ van de stad. Maar wat heeft het stadsimago uiteindelijk met de alledaagse werkelijkheid van doen? En is een perfect verzorgde binnenstad eigenlijk maatgevend voor hoe goed of slecht het met de gehele stad gaat? Of weerspiegelen al die gelikte winkelstraten alleen de ijver waarmee de toch al welgestelde klasse haar eigen succes viert? Of erger: is de pracht en praal van het centrum onbewust een manier om de minder bedeelden subtiel op afstand te houden, omdat zij de middelen niet hebben om er te shoppen?
Wat zou het wenselijk zijn als Aboutaleb zou hinten op het feit dat Rotterdam niet alleen monumentale ambities in vastgoed moet najagen, maar ook, bijvoorbeeld, op onderwijsgebied. Waar blijft de educatieve variant van De Markthal, waarvoor mensen van ver in het vliegtuig of de bus stappen? Waar blijft het aanvalsplan tegen armoede, dat in grootsheid kan wedijveren met de ooit onmetelijke ambities op de Kop van Zuid? Waar blijft de vastberaden, financiële steun aan sociale pioniers in Rotterdam, die in durf vergelijkbaar is met het ontwerp van het Rotterdam Centraal? We halen met instemming de wijze woorden aan van professor Gabriël van den Brink zoals hij die eerder in een interview met Stadslog uitsprak, in de hoop dat de heer Aboutaleb ze ter harte neemt: ‘Het idee dat mensen een beter leven krijgen als hun huis vers gemetseld is en er fraai uitziet, klopt gewoon niet. Van nieuwe muren ga je niet anders denken, leren, eten of leven. Al die volkshuisvestingsprogramma’s zijn een ontkenning van de innerlijke drijfveren van de mens, die veel belangrijker zijn dan beleidsmakers zich voorstellen. Als je al die miljarden die de afgelopen jaren naar steen en beton zijn gegaan in, bijvoorbeeld, onderwijs had gestoken, was dat ‘precariaat’ (de groep die meerdere problemen tegelijk op haar bordje krijgt en ze daardoor zelfstandig niet meer kan oplossen, red. Stadslog)) misschien niet ontstaan of, althans, veel kleiner geweest dan nu het geval is.’
Tot slot.
Dit stuk is te lezen als een herhaald interviewverzoek aan de burgemeester. Zijn genoemde verbeterpunten zijns inziens de juiste? Of juist niet? We ondervragen hem er graag over.
Liefst morgen.
Dit stuk werd in iets gewijzigde vorm eerder gepubliceerd op Stadslog Rotterdam.