Wie van buiten naar de VS kijkt zal niet snel de associatie met een progressief of zelfs socialistisch land leggen. Vuurwapens zijn vrij verkrijgbaar, terwijl abortus en homohuwelijk in veel van de vijftig staten nog hete hangijzers zijn, ondanks het feit dat homohuwelijken inmiddels in de hele VS zijn toegestaan. Bovenal is Amerika een land waar je hard moet werken en niet kunt rekenen op een verzorgingsstaat naar Europees voorbeeld. Dit voedt de reflex om er altijd vanuit te gaan dat alle Amerikanen rechtser dan rechts zijn en niet te vergelijken met een doorsnee Europeaan. In dat beeld past in ieder geval niet de opkomst van een openlijk socialistische presidentskandidaat. En de Amerikanen zijn misschien wel net zo verbaasd als wij aan de overkant van de plas.
De vraag is hoe terecht de verbazing is. We vergeten dikwijls dat Amerika tot diep in de twintigste eeuw sociaaleconomisch gezien een heel ander land was dan het land dat door Reagan, George H.W. Bush en óók Bill Clinton is gebouwd. Zo kenden de jaren 1950, die in het collectieve geheugen van de Amerikanen een haast mythische gouden status hebben, torenhoge inkomstenbelastingen tot wel 90 procent. Een bankdirecteur woonde in dezelfde straat als de middenstander en de fabrieksarbeider met de vakbondspas. Die bankier was gebonden aan sterke financiële regulering en had nog nooit van een miljoenenbonus gehoord, terwijl de fabrieksarbeider van zijn maandsalaris een gezin kon onderhouden. Het huis met een white picket fence om de tuin en een auto voor de deur werden de Amerikaanse droom.
En hoewel een vuurwapen altijd onderdeel was van het Amerikaanse pioniersleven, was een militair aanvalswapen zeker niet al die tijd legaal. Conservatief Amerika wist de jaren 1950 al langer te vinden, vanwege de small town values, maar ook links weet dit tijdperk en met name bovenstaande voorbeelden steeds beter te gebruiken voor zijn eigen politieke verhaal, Bernie Sanders voorop.
De politici van toen zouden onherkenbaar zijn in hun eigen partijen. Republikeinse presidenten als Eisenhower en Nixon legden van kust tot kust de interstate highways aan en tuigden de Amerikaanse milieudefensie op, maar belangrijker nog is dat de huidige democraten wellicht rechtser zijn dan genoemde Republikeinse presidenten in de praktijk waren. Sterker nog, dat wilden ze bewust zijn.
In 1985 – acht jaar voor Clintons verkiezing – werd de Democratic Leadership Council (DLC) opgericht met als doel de Democratische partij af te wenden van de linksere koers die ze in de jaren ‘60, ‘70 en ’80 waren ingeslagen. En met succes. Na een Republikeinse dynastie die twaalf jaar standhield, kwam Bill Clinton tevoorschijn als Democratische president. Hoewel hij van de andere partij was, was hij niet veel linkser dan zijn voorgangers, in lijn met de voornemens van de DLC.
De noodzaak voor deze verschuiving lag voor een deel op het geopolitieke vlak. Het voorbeeld van de Sovjet-Unie en de kracht van de vakbonden waren gedurende de Koude Oorlog sterke drijfveren om zowel bij ons in Europa als in de VS de linkerkant van het politieke spectrum goed afgedekt te houden. De kans op een socialistische revolutie was voor links een flinke stok achter de deur in politieke onderhandelingen. Het wegvallen van de Sovjet-Unie betekende dat die stok verdween. Om de Democratische partij relevant te houden moest er een synthese komen tussen links en rechts Amerika, die Third Way werd genoemd. De consequentie voor de Democratische partij was dat vooral haar economische agenda behoorlijk naar rechts verschoof.
Ook op maatschappelijk vlak moesten de Democraten rechtser uit de hoek komen. Republikeinen hadden het conservatieve zuiden overgenomen van de Democraten, door hun economische agenda succesvol te binden aan een conservatieve, sociale agenda. Clinton, een zuidelijke gouverneur, bestreedt vuur met vuur. In 1992 op het hoogtepunt van de voorverkiezingen vloog Clinton zelfs terug naar zijn staat Arkansas, om als gouverneur de executie van Ricky Ray Rector, een Afro-Amerikaan die een politieagent dood had geschoten, te overzien. Een bewuste actie om een politiek punt te maken. Clinton wilde zijn centristische, dan wel rechtse identiteit bevestigen. Ook deed hij boude uitspraken over zwarte probleemjongeren, die nu de Clinton-campagne achtervolgen in de hoedanigheid van Black Lives Matter.
Bill Clinton is natuurlijk niet dezelfde persoon als zijn vrouw Hillary. Toch zullen zij allebei gezien worden als deel van een en dezelfde traditie van Democratisch centristische politiek. Een traditie waar ook Obama met één been nog in staat. Van die drie is Hillary daadwerkelijk in de race. Al met al is Hillary kwetsbaar voor de erfenis van de Democratisch centristische politiek.
De huidige Democratische partij keert zich af van een groeiend aantal dingen waar haar man voor stond. Symbolisch is ook wel dat de DLC in 2011 verdween en dat de archieven zijn opgekocht door de Clinton Foundation. Daarbij komt dat steeds meer kiezers een alternatief willen voor het huidige systeem waarin de Democraten voor hen domweg 50 procent van het probleem zijn. Bernie Sanders plakt het label ‘socialisme’ op dat alternatief. En hij pakt het slim aan.
Ja, Bernie Sanders is hard voor Hillary. Op de Irak-oorlog en op haar spreekbeurten voor Goldman Sachs. Ja, zijn aanhangers zijn hard op haar rol als deel van de Obama-regering die ook onvervulde beloftes nalaat en als wederhelft van een president die onder vuur ligt van Black Lives Matter. Al deze dingen spelen mee, maar het krachtigste argument van Sanders ligt in het verleden, toen Amerika in een aantal opzichten een beduidend progressiever land was dan nu. Een socialer land, zonder plutocratische ‘miljardairsklasse‘. Een herinnering die bij steeds meer Amerikanen weer begint op te leven, zeker als je die selectief toepast.
Eén ding blijft zeker: niet alleen links Amerika staat in de schaduw van de rechtse Republikeinen, ook Hillary staat gedurende de primaries en nog haar hele (vermoedelijke) presidentschap in de schaduw van The Berning Flame.