De oude professor beklom vermoeid de hoofdtrap in de centrale hal van de Humboldt Universiteit. Even aarzelde hij, toen draaide hij zich naar mij om en mompelde: “Of zou Spengler dan toch gelijk gehad hebben?”
Ik wrong een glimlachje uit mijn gezicht en haalde mijn schouders op. “Ik weet het niet, professor”, stamelde ik, nu meer dan een kwart eeuw geleden. Twee jaar lang had de Oost-Berlijnse geschiedfilosoof zijn best gedaan om mij, de Nederlandse promovendus, de Duitse geschiedenis door het prisma van de marxistische klassieken te tonen. Wie was ik om zijn vraag te kunnen beantwoorden?
Die ochtend was hij nog iets spraakzamer geweest. In een poging de bijziendheid van het moment te overwinnen verklaarde hij vol vuur: “Wat wij nodig hebben is een gedisciplineerde ratio en een humanistisch bewustzijn!”
Dit gedachtegoed maakte weinig indruk op de hordes studenten die probeerden zo gauw mogelijk naar de grensovergang te komen die nu zo lek was als een mandje. Ze schoten als weefspoelen heen en weer tussen de Brandenburger Tor en de collegezaal, waarbij ze kort maar krachtig voet zetten op West-Berlijnse bodem.
Had hij zich daar al die jaren voor ingezet? Voor die ratio en dat humanistisch bewustzijn? Of was hij vooral een toeleverancier geweest voor een dictatoriaal regime, een systeemboer die het weinig kon schelen dat miljoenen mensen opgesloten zaten?
En nu schoot hem Spengler te binnen.
Hij klauterde verder, trede na trede. Ik keek hem na totdat hij verdween in een van de gangen, waar al veel Duitse filosofen hadden lopen piekeren over de aracana imperii van hun tijd. En om er aan deel te nemen, natuurlijk. De schoorsteen moest immers ook roken. Niet voor niets stond aan het einde van hun redeneringen vaak genoeg de God van de Vooruitgang of van de staat.
Oswald Spengler, auteur van de De Ondergang van het Avondland, een titel die klonk als een strijdkreet. In de DDR stond zijn naam gelijk aan een verwensing. Conservatief revolutionair, irrationeel denker, ideologische wegbereider van het Derde Rijk en beroepspessimist, zo zag men hem. Spenglers ideeën over een cyclisch verloop van de geschiedenis waarin de opkomst van een cultuur automatisch gevolgd wordt door haar bloeiperiode en neergang, strookten niet met het ontwikkelingsoptimisme van de partijcommunisten. En Spenglers conclusie dat wij ons in de laatste fase van die ondergang bevinden maakte hem ronduit onverteerbaar.
Men moest hem niet. Niet aan gene, maar ook niet aan deze zijde van de Muur. Al was het maar omdat een analyse zonder happy end eenvoudigweg niet kon deugen. Zijn pessimistische – boze tongen beweerden realistische – kijk op de Avondlandse cultuur hing als een molensteen om de nek van de Vooruitgang. Niet alleen zijn tirades tegen de feminisering van onze beschaving, ook zijn uiterst nauwkeurige voorspellingen over het wezen en het verloop van het Derde Rijk veranderden de doemdenker in een profeet. Een profeet die in gedachten al lang afscheid had genomen van de moderne Westerse, faustiaanse mens die zijn ziel aan de duivel heeft verkocht.
De meeste grote denkers hebben een Januskop. Zo ook hier. Dat wist mijn professor natuurlijk ook. Toch raakte zijn verzuchting mij meer dan ik had verwacht. Voor mijn ogen voltrok zich een ideologische salto mortale.
Men hoeft geen aanhanger van Spengler te zijn om te concluderen dat wij, zeker mentaal gezien, niet in de beste van alle tijden leven. Misschien is de God van de Vooruitgang wel een kannibalistische god voor wie het woord begrenzing de moeder van alle ondeugden is. Die gedachte is het overdenken waard. Zij werpt ook een ander licht op de vraag waarom de Romeinen weigerden hun westelijke Rijk tegen binnenvallende barbaren te verdedigen. Ze waren er geestelijk niet meer toe in staat.
Inderdaad, politici zijn van node voor wie de ratio en het humanistisch bewustzijn in het middelpunt van hun handelen staan. Dat had de oude professor wel goed gezien. Maar geen politieke charlatans, ter linker en ter rechter zijde, die alles in de gapende muil van een vermeende Vooruitgang werpen. Spengler zou zijn gelijk vol afschuw van zich af hebben geworpen.