In zijn stuk Er is wel degelijk zelotisch atheïsme in Nederland stelt Floris van den Berg dat God niet bestaat; elders zegt Van den Berg dat God waarschijnlijk niet bestaat. In een eerder stuk stelde Van den Berg al dat theologie onzin is. Naar eigen zeggen is Van den Berg de verdediger van de rationaliteit en de wetenschappelijkheid, bestrijder van charlatans. Hij denkt zichzelf alle voltairiaanse epitheta toe met een air alsof hij zojuist voor Pauw, DWDD benevens Hollandse Zaken is uitgenodigd door de presentatoren zelf.
Ik word een beetje moe van zulke zelfingenomenheid. Ten eerste is het niet minder dan volstrekt stupide om theologie af te doen als onzin. In de lijn van de door Van den Berg zo geliefde analytische filosofie zou je je af kunnen vragen of Van den Berg bedoelt dat de proposities van de theologie contradictoir zijn of dat hij bedoelt dat ze waarheidsaanspraken zijn die niet controleerbaar zijn. In beide gevallen is het antwoord ‘nee’ en als Van den Berg denkt dat de waarheidsaanspraken van de theologie niet controleerbaar zijn omdat hun waarheid of onwaarheid niet principieel is vast te stellen met een experiment mag hij me uitleggen of hij een dergelijk criterium op het bestaan van getallen wel zou willen toepassen. – Geheimpje, dat wil hij niet, want hij kan het niet.
Maar ik heb geen zin in analytische filosofie. Als Van den Berg werkelijk denkt dat wat, om maar twee auteurs te noemen, Thomas van Aquino en Aurelius Augustinus schreven af te doen is als onzin, dan vraag ik me af waar híj precies filosofie heeft gestudeerd en of hij weleens iets anders dan Dennett en Dawkins heeft gelezen. De theologie is een rijke, boeiende wetenschap met een eigen gestrengheid, zoals iedereen die weleens serieuze theologie heeft gelezen weet. Lees eens Einführung in das Christentum van zijn Heiligheid Benedictus XVI zou ik zeggen, of De libero arbitrio van de heilige Augustinus of A Grammar of Assent van John Henry Newman.
Van den Berg ergert zich mijns inziens terecht aan het postmodernisme en het sociaal-constructivisme dat de theologische faculteiten veelal heeft overgenomen, maar net als Willem Jan Hilderink die in deze kolommen op dezelfde gronden eerder pleitte voor de afschaffing van de geesteswetenschappen tout court, gooit hij het kind met het badwater weg.
Het is ook nog wel grappig dat Van den Berg stelt dat onderzoek naar de ontologische status van kabouters quatsch zou zijn. Dergelijk onderzoek boeit me totaal niet, maar het zijn nu juist de door Van den Berg bejubelde analytisch filosofen die nadenken over de ontologische status van fictieve figuren, bijvoorbeeld door na te denken over het feit dat het onjuist is om te beweren dat het personage Anna Karenina bruine ogen heeft. De vraag wat de onjuistheid (de onwaarheid) van die uitspraak precies behelst wordt in de burelen van de universiteit van Stanford zeer serieus genomen. Ook de Leidse hoogleraar logica Göran Sundholm besteedde er eens een artikel aan.
De vraag of het bestaan van God valt te bewijzen of niet kent een lange geschiedenis, die tot op de dag van vandaag voortduurt, in de Nederlandse context bijvoorbeeld in het werk over het kosmologisch godsbewijs van Emanuel Rutten. De gedachte dat God bestaat valt heel goed te rijmen met rationaliteit – dat geloof en wetenschap samen gaan is precies de portée van de encycliek Fides et ratio van zijne Heiligheid Johannes Paulus II.
Terzijde: zoals de genade de natuur completeert, zo vervolmaakt het geloof de wetenschap luidt de boodschap van de kerkvorst.
Het bestaan of niet-bestaan van God valt niet te bewijzen zoals een wiskundige stelling te bewijzen is, zo menen de meeste godsdienstfilosofen. Mij lijkt een discussie over de waarschijnlijkheid van dat bestaan (in tegenstelling tot het bestaan van God überhaupt) niet heel zinvol. De waarschijnlijkheid van het bestaan van iets komt immers pas ter tafel bij een specifiek voorkomen van iets, waarvan je a priori of proefondervindelijk weet dat het in elk geval een soortelijk bestaan heeft, of heeft gehad, zoals de waarschijnlijkheid van het overleven van de Sumatraanse orang-oetan, of de kans op een uitbraak van Zika in Nederland – dergelijke zaken bestaan ten principale, de waarschijnlijkheid komt in frage waar het over een bijzonder geval van dat bestaan gaat.
Dat is bij God allemaal niet het geval. Er is geen specifiek geval van godheid waarvan de kans op het voorkomen in omstandigheid zus-en-zo kan worden berekend. (Voor wie met de tegenwerping van le pari de Pascal wil komen: het ging Pascal niet om de waarschijnlijkheid van het bestaan van God, het ging hem om de aard van het geloof. )
De discussie over de waarschijnlijkheid van het bestaan van God lijkt me derhalve een heilloze weg. Over godsbewijzen zijn nog heel wat filosofische en theologische discussies te voeren: is een ontologisch godsbewijs mogelijk, zijn teleologische argumenten geldig of berusten ze op cirkelredeneringen, enzovoort. In de belevingswereld van mensen, gelovigen en atheïsten, spelen daarenboven andere zaken een rol. Religiositeit of de afwezigheid daarvan hebben ongetwijfeld iets te maken met vatbaarheid voor religieuze emoties, zoals de waardering voor Schubert en Mozart iets te maken hebben met muzikaliteit. Mensen als Dawkins en Hitchens zijn waarschijnlijk religieus amuzikaal.
In mijn ogen is het ontzagwekkende rationele bouwwerk van de katholieke theologie genoeg reden om in God te geloven – zoals een uiteenzetting van Mozarts muzikale vondsten genoeg redenen biedt om hem een groots componist te achten, maar ik zou het luisteren naar de Grosse Messe en de bijzondere rust van het gebed niet graag missen. Als de atheïst zich niet in deze traditie wenst te verdiepen dan is dat jammer voor hem.