Update: reactie van Aysso Reudink:
“Mijn artikel van 27 juli 2016 ging over het totale Nederlandse pensioenvermogen, niet over individuele pensioenfondsen. Daar zitten zeker verschillen tussen. Over samengestelde interest, inflatiecorrecties, indexaties en rendementen kunnen de meningen verschillen. Die zijn sowieso arbitrair. Om die reden is er slechts van één parameter gebruikt gemaakt: een conservatief rendement van 4 procent.
Kern van het verhaal was om aan te tonen dat de totale pensioensector hogere rendementen behaalt dan de lage kunstmatige rekenrente waaraan de dekkingsgraden en indexaties gekoppeld zijn. De bijna verdriedubbeling van 490 miljard in 2003 naar 1450 miljard in 2016 van het totale pensioenvermogen toont dat, ondanks de crisis, ook aan. Die ontwikkeling kun je extrapoleren naar de toekomst. Overigens zijn de gebruikte cijfers ontleent aan het CBS, waarbij de totale premie-inkomsten en pensioenuitkeringen elkaar in evenwicht houden.”
Op 23 augustus 2016 plaatste het Eindhovens Dagblad een artikel van de hand van mevrouw Wilma Berkhout over de argeloze burger die zich door de overheid voor de gek laat houden: er zijn geen pensioentekorten. Daarin schrijft zij: “In ThePostOnline las ik een heldere analyse, die duidelijk maakt dat wij gewoon straal voor de gek gehouden worden met de onzinverhalen over rekenrente, geld overhouden voor jongeren en vergrijzing enz.”.
Helaas gaf de schrijfster niet aan om welk artikel het gaat, maar ik neem aan dat ze die “heldere analyse” vond in het artikel van Aysso Reudink, getiteld: De grote pensioenleugen; er dreigen helemaal geen tekorten.
Na het lezen van dit artikel heb ik me wat verdiept in de situatie van het Philips Pensioenfonds (PP), omdat ik samen met heel veel leden van de PVGE mijn pensioen daaruit ontvang, én die van het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (ABP) omdat dit het grootste pensioenfonds van Nederland is. Die twee pensioenfondsen verschillen veel van elkaar: het PP is klein (17,4 miljard euro vermogen) en ‘grijs’ (56.000 pensioentrekkers en 14.000 premiebetalers) en het ABP is groot (450 miljard euro vermogen) en groen (600 000 pensioentrekkers en 1,1 miljoen premiebetalers). Er zijn nog veel meer verschillen tussen de vele pensioenfondsen (hoogte premie, pensioengrondslag, aantal deelnemers, verhouding pensioentrekkers en premiebetalers) en het was voor mij moeilijk het meest representatieve pensioenfonds te vinden.
Ik kon de helderheid van de analyse van Aysso Reudink in elk geval niet vinden, wel een aantal rekenfouten en onjuiste aannames. Ik merk daarom op dat mevrouw Berkhout, bestuurslid van de PVGE, zich in deze gedraagt als de argeloze burger die zich door een journalist van ThePostOnline straal voor de gek laat houden.
In het verhaal van Aysso Reudink lezen we over de “enorme vermogensgroei pensioenfondsen”. Meneer Reudink rekent niet met samengestelde interest. Had hij dat wel gedaan dan was zijn verhaal enerzijds rooskleuriger geweest (groei pensioenvermogen) en anderzijds minder rooskleurig (uitkeringsverplichtingen). Je zou verwachten dat mevrouw Berkhout, gezien haar werkervaring als belastinginspecteur wel weet heeft van samengestelde interest. Het gemiddelde rendement van de gezamenlijke pensioenfondsen van 2003 tot 2015 was 8,7 procent.
Met gemiddelden rekenen vertroebeld het zicht op de werkelijke situatie: de uitspraak dat de temperatuur in januari gemiddeld 4 graden was maakt niet duidelijk of er een in die maand een Elfstedentocht mogelijk is geweest. In 2015 had het ABP een rendement van bijna – 0,8 procent en het PP -2,2 procent. Wat het rendement in de toekomst zal zijn is uiteraard onbekend (resultaten uit het verleden geven geen garantie voor de toekomst). Waar mogen we vanuit gaan? Van 4 procent zoals Reudink doet? Wie het weet mag het zeggen.
“Pensioenfondsen zijn schathemeltje rijk”. Het bedrag aan premies zou, volgens Reudink, ongeveer gelijk zijn aan de uit te keren pensioenen. Deze aanname is zeker niet juist voor het PP: 32 procent in 2015. Logisch voor een grijs fonds. Maar ook voor het ABP, een groen fonds, blijkt deze aanname onjuist: 76 procent in 2015. Ook een theoretische benadering van de verhouding inleg/uitkering op basis van de pensioenpremie, het aantal premie betalende werkenden en het aantal pensioengerechtigden en een modaal inkomen maakt ons duidelijk dat genoemde verhouding 60 procent is. Bovendien draagt de premie niet bij aan de uitkering, die is bedoeld om het pensioen van de actieve werknemers op te bouwen. (De AOW-premie is wel bedoeld om de AOW-uitkering te betalen. Om bovenstaand misverstand te voeden, wordt de AOW door Reudink aangeduid met pensioen.)
Reudink gaat uit van een gemiddelde pensioenuitkering van 10.500 euro. In 2015 was dat bij het PP 12.110 euro en bij het ABP 13.320 euro. Uit bovenstaande volgt dat er veel minder wordt ingelegd dan uitgekeerd. Voorzichtig stel ik dat verschil op 10 miljard euro per jaar.
De ambitie van de pensioenfondsen is volgens Reudink “het uitkeren een pensioen dat jaarlijks verhoogd wordt met de prijsinflatie (de afgeleide consumentenprijsindex van het CBS)”. Over inflatie schrijft de Nederlandse Bank: “Stabiele prijzen zijn belangrijk voor een gezonde economie. Prijsstabiliteit is dan ook de kern van het monetaire beleid in het eurogebied. Onder prijsstabiliteit wordt verstaan een inflatie beneden, maar dicht bij de 2%.”
Bij het “potverteringsvoorstel” gaat Reudink uit van 0 procent indexatie over 53,7 jaar! Mijn pensioen heeft aan het eind van die periode, als ik het mag meemaken, nog een derde van de koopkracht over. Er van uitgaand dat de pensioenfondsen hun ambitie waarmaken en de EU die ‘gezonde economie’ kan realiseren, moeten we rekenen met volledige inflatiecompensatie, gemiddeld 2 procent. De totale uitkering in de jaren 2016 t/m 2040 is dan: 1280 miljard euro.
Het beleggingsrendement is deel van het risico. Uitgaande van het huidige pensioenvermogen een indexatie van jaarlijks 2 procent is het pensioenvermogen, ceteris paribus, bij 0 procent rendement op na 27 jaar, bij -1 procent rendement op na 22 jaar, constant in euro’s bij 2,7 procent rendement en waardevast bij 3,9 procent rendement.
Een ander deel van het risico is de stervensleeftijd van de gepensioneerden. Als 10 procent van de gepensioneerden vijf jaren langer leeft dan bij de vaststelling van de premie is aangenomen, is er een onvoorziene uitgave van 19 miljard. Dat is geen absurde veronderstelling. Waarbij moet worden opgemerkt dat een onvoorziene lagere uitkering ook mogelijk is. Zo werkt dat bij risico’s. En dan zijn er ook nog een aantal operationele risico’s bij Pensioenfondsen. In de jaarverslagen is te lezen hoe fondsen deze risico’s proberen te dekken.
Aan de argeloze burger zou in ieder geval het volgende duidelijk moeten worden gemaakt: van wie is het pensioenvermogen van vandaag? Hoe groot zijn de risico’s? En hoe groot is de kans op negatief effect? Voor geïnteresseerden kan ik de onderliggende berekeningen overleggen.
Foto: bejaarden genieten van hun pensioen.