In zijn column in Trouw noemt Hans Goslinga het referendumplan van de PVV een poging om de parlementaire democratie om zeep te helpen: “Een onverdeeld huis houdt geen stand.” Goslinga haalt de Franse denker Claude Lefort aan, die het begrip ‘volkssoevereiniteit’ koppelt aan “de waarborging van fundamentele vrijheden en rechten.” Deze Fransman ziet daarbij in dat macht in een pluriforme samenleving nooit absoluut mag zijn, maar altijd ‘op zoek moet’ naar legitimiteit. In het voorstel van Wilders zou echter aan de ‘wil van de meerderheid’ een absolute waarde worden toegekend, een opmaat voor stelselmatige onderdrukking van de minderheid.
Goslinga’s kritiek raakt voor een belangrijk deel aan een fundamentele paradox van de democratie: zij kan zichzelf in potentie (al dan niet gedeeltelijk) afschaffen, indien er geen begrenzingen zijn waaraan de democratie wordt blootgesteld. Het op democratische wijze afschaffen van staatsrechtelijke verworvenheden, zoals vrijheid van meningsuiting, het recht op vereniging en het verbod op discriminatie, doet uiteindelijk afbreuk aan het feit dat in een echte democratie elk individu een gelijkwaardige gesprekspartner is.
Echter is deze premisse van gelijkwaardigheid nu precies wat er schort aan het vertegenwoordigende model, waarin een elite om de zoveel jaar deels wordt verkozen en deels wordt weggestemd. De – eveneens Franse – filosoof Bernard Manin stelt dat in het wezen van verkiezingen per definitie een aristocratische kloof tussen kiezer en gekozene schuilt. Beiden zijn nimmer gelijkwaardig, omdat de een de ander juist aanwijst om voor haar de beslissingen te maken. Manin doet ons echter ook inzien dat we onze politieke superieuren enigzins in toom houden door het mechanisme van verantwoording. Een slim politicus die wil anticiperen op herverkiezing, doet er namelijk wijs aan om de wil van zijn achterban in voldoende mate op te volgen – zo niet, dan zal hij uiteindelijk worden weggestemd.
Manin en de door Goslinga aangehaalde Lefort hebben veel gemeen. Lefort noemt democratie “een lege plek”, en veronderstelt daarmee dat macht nooit definitief moet zijn. In het geval het mechanisme van verantwoording haar werk doet, is dit inderdaad het geval. De machtshebbers kunnen dan altijd nog worden weggestemd, waarna er nieuwe voor in de plaats komen. Echter is de realiteit een hele andere: in eerste instantie zijn politici geen verantwoording schuldig aan hun kiezers maar aan hun partijen, die als poortwachters van ons politiek systeem fungeren. Wie (opnieuw) een baan ambieert in de Kamer, de regering of het openbaar bestuur, die anticipeert dus vooral op wat zijn partij, en niet de burger, van hem vraagt.
Hoewel de positie van partijen een problematische is, is het een slecht idee om deze af te schaffen. Partijen bevorderen immers overdracht van kennis tussen politici, dienen als plaats voor debat, als recruteringsorgaan voor aspirant-politici en maken het democratische speelveld overzichtelijk. Ook verkiezingen zijn uiterst waardevol: zij kweken een elite die voor ons enorm veel werk uit handen nemen. Het handhaven van een door verkiezingen gekenmerkt partijenstelsel heeft echter als uiterste consequentie dat de macht in ons bestel geen ‘lege plek’ is en sommigen gelijker zijn dan anderen.
De mogelijkheid tot referenda zou een erkenning betekenen van het feit dat elk individu in potentie een gelijkwaardige gesprekspartner is. Iedereen heeft dan één stem. Dit gegeven doet normaal zo luide roep van de elitaire stem geenszins verstommen. Waar macht bij referenda gelijkwaardig verdeeld is, daar is invloed dat niet: een ware elite weet anderen te overtuigen van de noodzakelijkheid van haar standpunt. De macht zit nergens verankert, maar moet door het spel om invloed voortdurend op zoek naar legitimiteit. In deze sfeer van gelijkwaardigheid wordt de potentie van democratie als ‘lege plek’ dus optimaal vervuld. Wanneer Goslinga schrijft dat onder referenda de ‘wil van de meerderheid’ wordt verabsoluteert, dan is dat een uitspraak zonder reële betekenis.
Let wel: nog steeds geldt dat een inhoudelijk ongelimiteerde mogelijkheid tot het indienen van een referendumvoorstel zal betekenen dat de democratie zichzelf op den duur kan ondermijnen. Rechten van minderheden dienen, om de democratie weerbaar te maken, juist te allen tijde buiten schot te blijven. Echter zullen referenda – binnen zulke kaders – de democratie niet kapot maken, maar juist vervólmaken. Referenda laten het huis van de democratie niet onverdeeld, maar vormen de noodzakelijke pijler waarop zij onbedreigd kan rusten.