De Franse schrijver Michel Houellebecq is op 26 september 2016 in Berlijn onderscheiden met de Frank-Schirrmacher-Prijs. In zijn dankrede diagnosticeert hij de vermoeidheid van het Westen en voorspelt hij Europa’s ondergang. Hier het origineel in het Duits, hieronder de door Sietske Bergsma vertaalde rede:
“Vroeger was het in Frankrijk gebruikelijk -en dat is het, mogen we aannemen, in nagenoeg alle landen- dat men over de onlangs overledenen niets slechts zegt. Ik herinner me nog dat deze dam in 2005 brak, toen Guillaume Dustan stierf. De haat die hij van de zijde van militante leden van Act Up (een organisatie van Aids-activisten, red.) over zich heen kreeg, stopte niet bij zijn dood, en bepaalde mensen aarzelden niet de overledene al op zijn sterfdag in de kranten aan te vallen. Datzelfde fenomeen heeft zich dit jaar met Maurice Dantec herhaald. En met mij, dat kan ik nu al zeggen, zal het nog erger worden.
Er zijn veel Franse journalisten, die zich serieus op mijn dood verheugen. Ik, van mijn kant, geef de hoop niet op zolang ik leef aan het bankroet van bepaalde kranten bij te dragen. Dat wordt wel lastig aangezien in Frankrijk de kranten door de staat overeind gehouden worden – in mijn ogen overigens een van de minst gerechtvaardigde, ja, eigenlijk meest schandalige openlijke uitgaven van dit land.
Niettemin lijkt het me niet onmogelijk, aangezien de kranten in de laatste jaren veel lezers verloren hebben. Alle linkse media, dat wil zeggen bijna alle Franse media, bevinden zich in zwaar weer. Ze stellen hun lezers teleur. In het algemeen gesproken is links in Frankrijk, naar het zich laat aanzien, op sterven na dood. Een proces dat zich sinds het aantreden van François Hollande versneld heeft. Vooral op grond daarvan is links steeds agressiever en boosaardiger geworden. Het betreft hier de klassieke val van in het nauw gedreven dieren die doodsangst voelen en gevaarlijk worden.
Het lijkt me nuttig op deze plek te preciseren wat mijn bestaan en het succes van mijn boeken in gevaar brengt, en wel zo zeer, dat men mij op overtuigende wijze dood wenst. Zeer dikwijls gebruikt men daarvoor de uitdrukking ‘politiek correct’, maar in plaats daarvan wil ik graag een ander begrip introduceren dat ik het ‘nieuwe progressivisme’ noem.
Het ‘nieuwe progressivisme’ heeft zijn perfecte en volledige betekenis gekregen met behulp van een publicatie in het jaar 2002 -een smalle bundel van Daniel Lindenberg, niet meer dan zeventig bladzijden, met de titel: Oproep tot ordening. De ondertitel luidde Onderzoek naar de nieuwe reactionairen. Ik was een van de hoofdaangeklaagden, één van de voorste in de rij van nieuwe reactionairen.
De ondertitel had een enigszins bizarre uitwerking op mij. Hij gaf de impressie dat de schrijver wilde uitdrukken dat de nieuwe reactionairen zich schuldig hadden gemaakt aan een oproep tot ordening. In werkelijkheid was het zo dat ik zelf tot de orde geroepen moest worden: ‘Pas op, u bent vergeten zich tot de linkerzijde te bekeren, maar u kunt dat nog corrigeren.’
Begin 2016 is een nieuwe editie van het boekje verschenen. Op de omslag staat nu een rode streep met daarop De voorspelling, waaraan een niet eerder gepubliceerde epiloog van de auteur is toegevoegd. Om te laten zien hoe tevreden hij met zichzelf is zal ik hieruit een fragment aan u voorlezen:
“Het verschijnen van deze publicatie in 2002, die sommigen een pamflet noemden, heeft een enorm spervuur teweeggebracht. Sindsdien is er veel water onder de bruggen gestroomd. De stellingen die ik, omringd door algemene scepsis, naar voren bracht, worden nu beschouwd zeer vruchtbaar te zijn geweest. Diegenen die me toen als een inquisitoir of een dromer bestempelden, zijn nu de eerste om de champagne te ontkurken om hun overwinning in de oorlog van ideeën te vieren.”
Lindenberg heeft gelijk als hij zegt dat zijn boek slecht was ontvangen in 2002. Hij is ervan beschuldigd alles op een hoop te gooien en onder het etiket ‘nieuwe reactionairen’ mensen te groeperen wier meningen onderling onvergelijkbaar zijn.
Hier moet ik hem, paradoxaal genoeg, verdedigen. Het klopt, hij brengt deze mensen ergens onder wier gedachten met elkaar niets gemeen hebben. Maar als je zegt dat de nieuwe reactionairen zo verschillend van elkaar zijn, zo verschillend dat ze niets met elkaar gemeen hebben, dan is dit juist omdat hun tegenstanders, de nieuwe progressieven, een hechter dan ooit zeer klein en extreem veeleisend circuit zijn.
Allereerst kan men bijvoorbeeld, volgens Lindenbergs boek, reactionair zijn niet omdat men rechts is, maar omdat men te links is. Een communist of iemand die zich tegen de wetten van de markteconomie tot de laatste snik verzet, is een reactionair. Een aanhanger van de staatssoevereiniteit of iemand die principieel tegen de ontbinding van zijn land is in een federale Europese ruimte, is een reactionair. Iemand die het gebruik van de Franse taal in Frankrijk verdedigt of iemand met een andere nationale taal in respectievelijk zijn land, en zich tegen het universele gebruik van het Engels verzet, is een reactionair. Iemand die de parlementaire democratie en het politieke systeem wantrouwt, iemand die dit systeem niet als de ultieme ratio van de politieke organisatie ziet, iemand die graag zou zien dat de bevolking vaker het woord krijgt, is een reactionair. Iemand, die weinig sympathie heeft voor het internet en smartphones, is een reactionair. Iemand die massa-amusement net zo weinig aan vindt als massa-toerisme, is een reactionair.
Samengevat is het volgens het nieuwe begrip van progressivisme, zoals Lindenberg het ontwikkeld heeft, niet de natuur van een innovatie die iets goed maakt, maar het karakter van de innovatie zelf. De progressieveling gelooft, volgens Lindenberg, dat we in de beste van alle tijdperken leven en dat elke innovatie hoe dan ook voorgaande tijdperken in superioriteit zal overtreffen.
Het meest curieuze aan Lindenbergs geschrift bestaat eruit dat hij de belangrijkste boosdoeners, de meest overvloedig geciteerde ‘nieuwe reactionairen’, strikt genomen geen intellectuelen vindt. Het gaat daarbij om Maurice Dantec, Philippe Muray, en ik. Ik heb de indruk dat noch Maurice Dantec, noch Phillipe Muray in Duits sprekende gebieden erg bekend zijn. Dat betreur ik, maar ik zal evenwel over hen spreken omdat ik Lindenbergs keuze heel voortreffelijk vind. De ideeën van Muray en Dantec verdienen het verspreid te worden, veel meer dan die van de meeste intellectuelen en ook meer dan die van mij.
Dat is geen bescheidenheid; ik weet wat ik als schrijver waard ben, ik ben nog nooit bescheiden geweest en ik verwerp bescheidenheid ook. Het is veel meer een feit: ik beschouw ze min of meer als mijn superieuren.
Allereerst: wie zouden er als intellectuelen in Frankrijk kunnen worden aangemerkt? Sociologisch gezien is dit een zeer nauwkeurige kwestie. Het is iemand die ijverig heeft gestudeerd, aan de beste scholen, maar in ieder geval aan een universiteit, aan de faculteit Letteren of Geesteswetenschappen. Het is iemand die af en toe essays publiceert. Die een prominente plek in een tijdschrift krijgt, gewijd is aan intellectuele debatten. En wiens naam onder opiniestukken staat in alle relevante rubrieken van de belangrijkste dagbladen.
Noch Dantec, noch Muray of ik voldoen aan ook maar aan één van deze criteria. We willen liever omschreven worden als een schrijver, die van een hele andere sociologische categorie. In werkelijkheid is er zelfs heel weinig contact tussen schrijvers en intellectuelen. Vóór het verschijnen van Lindenbergs boekje kende ik geen een van de geciteerde personen persoonlijk, ik heb nooit gelegenheid gehad ze te ontmoeten. Daarentegen kende ik Muray en Dantec zeer goed.
Ik zal proberen samen te vatten wat deze drie schrijvers, die worden beschouwd als de belangrijkste inspiratiebron van de ‘neo-reactionaire beweging’, die zogenaamd het centrum van het intellectuele leven in Frankrijk vandaag de dag vormt, precies denken en wat zij bedacht hebben voor de toekomst. Soms word ik beschouwd als een soort profeet terwijl het mij toch duidelijk lijkt dat mijn profetische capaciteiten veel kleiner zijn dan die van mijn twee kameraden. Deze illusie is ontstaan omdat er soms vreemde toevalligheden bestaan tussen het verschijnen van mijn boeken en andere, dramatische gebeurtenissen.
Het is waar, Soumission (Onderwerping) werd gepubliceerd in Frankrijk op de dag van de aanslagen op Charlie Hebdo. Minder bekend is dat ik de New York Times een interview gaf over Platform – waarin de interviewer overigens vond dat ik het islamitisch gevaar waarschijnlijk overdreef – dat verscheen in de New York Times van 11 september 2001. Kortom, het lijkt erop dat God (of het lot of een andere wrede godheid) zich amuseert door met behulp van mijn boeken tragische toevalligheden te produceren.
Maar als je kijkt naar het grote plaatje: wat heb ik daar precies voorspeld? Ten eerste, en dit geldt voor een aantal van mijn boeken, de opkomst van het ‘Transhumanisme’. Dat voltrekt zich momenteel, hoewel langzaam, maar het is inderdaad mogelijk dat deze beweging wint aan momentum. Dan, in Onderwerping, de machtsovername van een gematigde islam die een Europa dat zijn waarden afgezworen heeft wil onderwerpen.
Op dit moment kan men niet precies zeggen hoe de gematigde islam zich in Europa zal manifesteren. Zo bezien kan men mij als een slechte profeet zien. Er zijn gewoonlijk kleine aanwijzingen die zich langzaam kenbaar maken. Vervolgens – en feitelijk zoals in mijn boek – zijn daar de buigzaamheid van de ruggengraat van de Europese universiteiten, in het bijzonder de Franse, het gemak waarmee zij wat voor concessie dan ook maken zodra er belangrijke financieringen die uit golfstaten komen op het spel staan. Aldaar ontdekt men weer die natuurlijke aanleg van de Fransen voor collaboratie.
Dan de omstandigheid dat jonge meisjes in veel stadsdelen er steeds vaker van afzien om zich sexy of provocerend te kleden, zodat ze met rust gelaten worden. Het feit is, en dat viel me laatst weer op, dat jonge meisjes vergeleken met die uit mijn jeugd zeer veel minder spannend gekleed gaan. Te weten of dat nu een slechte zaak is of niet is overigens een ambivalente vraag voor mij. Het lijkt mij dat men uit mijn boeken steeds radicaal tegenovergestelde conclusies kan afleiden, allemaal even plausibel.
In het kort zou je kunnen zeggen dat ik een profeet in de halve zin van het woord ben. Een profeet wiens voorspellingen zeer langzaam tot realisatie komen.
En nu Maurice Dantec. Wat heeft hij voorspeld? Allereerst, net zoals ik, de opkomst van het ‘Transhumanisme’. Op dit punt treffen wij elkaar, afgezien van het feit dat ik me vooral interesseer voor het genetische aspect en hij voor de mentale hybridisering van mens en machine. We zouden kunnen zeggen, we vullen elkaar aan. En daarmee komen we tot hetzelfde oordeel: het begint zich geleidelijk af te tekenen.
Dan – en daar is zijn profetie werkelijk briljant want hij heeft dat eerder dan wie ook aan zien komen – de opkomst van jihadisme. Het verschijnen van een aanvallende, gewelddadige islam, gedreven om de wereld te veroveren, met terreuraanslagen die de hele wereld over gaan. Wat heeft Dantec in deze positie gebracht om deze ongelofelijke intuïtie te kunnen ontwikkelen? Ongetwijfeld het feit dat hij naar Bosnië ging tijdens de Balkanoorlog – één van de eerste landen waar het volk werd getraind in internationaal jihadisme. Zo is het, Maurice ging naar Bosnië en hij begreep wat hij daar zag. Hij was de enige.
Maar het meest intrigerende is de positie die Maurice vervolgens innam. De houding van onze regeringen, met name de Franse, was ongeveer de volgende: ‘Wij zullen winnen omdat onze waarden sterker zijn, wij de scheiding van kerk en staat hebben, de democratie, liberalisme, mensenrechten, etcetera.’
En bovendien (maar daarover spreken ze niet) zijn wij beter bewapend.
Dantec zegt iets heel anders, en hier moet ik hem gek genoeg naast Philippe Muray zetten. Hun werk mag dan denkbaar verschillend zijn, hier ontmoeten ze elkaar en vullen ze elkaar aan. Er bestaat een nogal onbekend werk van Philippe Murray, onder de titel Love jihadisten dat in 2002 werd gepubliceerd en dat is doordrenkt van een zeer donkere ironie. Laat me je een fragment voorlezen:
“Lieve jihadisten! Heb vrees voor de toorn van de man in zijn Bermuda shorts! Heb vrees voor de woede van de consument, de reiziger, de vakantieganger, die uit zijn caravan kruipt! Stel je toch voor, hoe wij ons wentelen in onze vreugden en genoegens, die ons verwijfd hebben gemaakt!”
Ergens anders bespot hij voorzichtig Salman Rushdie, die dan over de islamisten schrijft: ‘Jullie willen ons alle goede dingen afpakken: broodjes ham en minirokjes.’
Op enig ander moment beschimpte hij dagblad Le Monde als ‘quotidien de Révérence’ (dat wil zeggen als ‘dagblad van buigen’ in plaats van als toonbeeld, als referentie voor andere bladen, red.) of als ‘quotidien de déférence’ (dagblad van de eerbied, red.). Ik denk dat deze voorbeelden genoeg zijn, om Philippe Murays stijl te kunnen plaatsen. Ik kan trouwens verwijzen naar werk waarvan bijna alles het waard is om te lezen.
Maurice Dantec omschrijft zichzelf als een ‘trouwe en zionistische strijder’. Alleen een spirituele macht zoals het Christendom of het Jodendom zou naar zijn mening in staat zijn om te vechten met een andere geestelijke macht, zoals de islam.
Op dit moment word ik verleid om heel ver uit te weiden, omdat ik nu Lamartine’s L’Histoire des Girondins lees, die net een geschiedenis van de Franse revolutie is. Allereerst is in dit boek verrassend te ontdekken dat het geloof de Franse revolutionairen heeft geïnspireerd, een geloof waardoor ze zinloze heldendaden konden uitvoeren en die hen in staat stelde om de eenheid van Europa militair te verslaan, terwijl in het land verschillende burgeroorlogen woedden. Hebben we vandaag de dag, als moderne liberale democraten in het begin van de eenentwintigste eeuw, hetzelfde Republikeinse geloof?
De vraag stellen is hem beantwoorden. Echter, de monsterlijke wreedheid van de Franse revolutionairen verraste mij ook. Men kan er begrip voor opbrengen als Joseph de Maistre de Franse Revolutie als een volledig satanische toestand kenschetste. Iedere vier of vijf pagina’s worden er bij Lamartine afgehakte hoofden op lansen rondgedragen. En zonder onderbreking van deze gruwelijke verhalen. De beroemdste daarvan is nog wel die waarin de vulva van prinses van Lamballe van haar lichaam gesneden wordt en aan een rebel werd gegeven, die er een valse baard van maakte.
Er waren de afgehakte hoofden die gebruikt werden als bowlingbal, de kinderen die het graf van hun ouders moesten graven. Vergeleken met de Franse revolutionairen zijn de mensen van ISIS bijna beschaafd. Op dit punt is er enige twijfel, die ik met u delen wil, een sinistere twijfel, die echter paradoxaal genoeg een sprankje hoop in zich dragen kan.
De conventionele gedachte is, toegegeven, dat het menselijke wezen evenzeer tot heldendom als tot wreedheid in staat is, omdat het door een geloof gedreven wordt. De ‘Pascalse twijfel’ denkt dat de mens soms in beslag wordt genomen door dronkenschap van geweld, van wreedheid, van slachting en dat hij vervolgens het geloof als willekeurig excuus gebruikt, meestal een religieuze, om zijn daden te rechtvaardigen. Dus, de wreedheid en het bloedbad verspreiden zich en verslinden het land. En dan, met een schok, stopt het. Waarom is de Franse Revolutie gestopt? Waarom werden de mensen in één klap moe van deze bloedorgie? Daarover weten we niets. Ineens, zonder duidelijke reden, hielden de mensen ermee op en de honger naar bloed verdween. En misschien is het wel gewoon zo dat zonder duidelijke reden, en op weinig spectaculaire wijze, de Islamitische Staat ten einde komt.
Over deze wrede, gewelddadige mannenwereld spreekt Philippe Muray heel weinig. Hij stierf te vroeg om echt getuige te zijn van de terugkeer ervan. Boven alles zegt het ons iets over de vermoeide Westerse wereld, klagend en angstig, en ook daaromtrent zijn zijn voorspellingen verbazingwekkend nauwkeurig.
Maar voordat ik over Philippe Muray begin wil ik graag een beroemd stuk van Tocqueville voorlezen, voor mijn plezier zelfs, want het is altijd een plezier om zoveel intelligentie gepaard te zien gaan met stilistische elegantie:
“Ik probeer mij voor te stellen onder welke innovatieve voorwaarden despotisme kan verschijnen in de wereld: ik zie veel meer op elkaar lijkende en geassimileerde mensen die rusteloos draaien in cirkels, om zich kleine en gewone genoegens te verschaffen, die hun gemoed troosten. Iedereen staat in het isolement van zijn lot vreemd tegenover de ander. Zijn kinderen en zijn vrienden belichamen voor hem de hele mensheid, wat die overigen medeburgers aangaat, dat raakt hem niet. Hij bestaat alleen in zichzelf en voor zichzelf. Hieruit stijgt een enorme betuttelende macht op die alleen de mensen hun genoegens beveiligt en hun lot stuurt. Ze is absoluut, zo gedetailleerd mogelijk, regelmatig, uit voorzorg en mild.
Je zou het gezag vaderlijk kunnen noemen, als je als doel zou hebben de mensen op een volwassen leven voor te bereiden, maar in plaats daarvan wil ze de mensen alleen maar onherroepelijk in een staat van jeugdigheid houden. Het is het recht van burgers om zich te vermaken, op de voorwaarde dat ze ook niets anders in hun hoofd halen dan de gedachten om zichzelf op te vrolijken. Ze vindt het leuk om te werken voor hun welzijn; maar ze wil de enige sponsor en enige rechter zijn; ze zorgt voor hun veiligheid, beoordeelt en beveiligt hun behoeften, vergemakkelijkt hun genoegens, voert haar voornaamste activiteiten uit, regisseert, kent hun erfenissen, kan ze hun niet ook de zorgen over het leven uit handen nemen?”
Dit werd gepubliceerd in 1840, in het tweede deel van Tocqueville’s meesterwerk Over de democratie in Amerika. Dat is onthutsend. Voor wat de ideeën betreft omhelst deze passage zowat al mijn geschreven werk.
Dit stuk omvat ook vrijwel alle geschriften van Philippe Muray. Philippe heeft niets anders toegevoegd dan dat de macht niet vaderlijk is maar in werkelijkheid niets anders dan een moederlijke macht. Met de door Philippe Muray aangekondigde nieuwe tijd is heel eenvoudig de terugkeer van het matriarchaat in nieuwe vorm bedoeld, in staatsvorm. De burgers worden in een toestand van de kindertijd gehouden en de eerste vijand die dan probeert om onze westerse samenleving uit te roeien staat symbool voor de mannelijke leeftijd, de mannelijkheid zelf.
In die zin heeft de ontwikkeling van de Franse samenleving sinds Philippe Murays dood en in het bijzonder de terugkeer van de socialisten aan de macht, zijn profetie, die van adembenemende hoogte was, bevestigt en dat in een zeer hoog tempo dat hem zelf geloof ik verbijsterd had. Het feit dat Frankrijk na Zweden het tweede land in de wereld kon zijn dat klanten van prostituees bestraft, was, zo geloof ik, zelfs voor Philippe Muray moeilijk te verstouwen geweest. Hij zou geschokt teruggeschrokken zijn voor dat perspectief en hebben gezegd: niet zo vroeg, niet zo snel, niet in Frankrijk.
Het afschaffen van de prostitutie betekent het afschaffen van een van de pijlers van de sociale orde. Dat wil zeggen, het huwelijk onmogelijk te maken. Zonder prostitutie, die dient als een correctie op het huwelijk, zal het huwelijk vergaan en daarmee het gezin en de samenleving als geheel. Het afschaffen van de prostitutie is voor de Europese samenlevingen gewoon een zelfmoord.
In dat licht kan men de oudste, uit de late middeleeuwen stammende formule, de salafistische islam, een grote toekomst voorspellen. En, ik blijf bij mijn profetie, ook wanneer de gebeurtenissen mij op dit moment ongelijk geven. Het jihadisme zal tot een einde komen wanneer de mensen het bloed en de slachtoffers beu zijn. Maar de opmars van de islam is nog maar net begonnen, omdat de demografie aan haar kant is, en in Europa, die gestopt is met kinderen krijgen, is een proces van zelfmoord in gang gezet. En dat is niet echt een langzame zelfmoord. Meestal, als je aankomt bij een geboortecijfer van 1.3 of 1.4, dan worden de zaken snel werkelijkheid.
Onder deze omstandigheden zijn de verschillende debatten die door Franse intellectuelen gevoerd worden, over de scheiding van kerk en staat, de islam, etcetera, van geen enkel belang, omdat zij de enige relevante factor, namelijk de toestand van het mensenpaar, het gezin, niet omvatten. Het is dus niet verwonderlijk dat in de afgelopen twintig jaar de enigen die een interessant en zinvol discours over de toestand van de samenleving hebben geleid, niet de professionele intellectuelen waren, maar de mensen die geïnteresseerd zijn in het echte leven van mensen, dat wil zeggen: de schrijvers.
Ik had het geluk Philippe Muray en Maurice Dantec persoonlijk te leren kennen en om directe toegang tot hun denken te hebben, in het moment. Nu zijn ze dood, en ik heb niets meer te zeggen. Dat betekent niet dat ik aan het einde ben. In een roman zijn ideeën niet essentieel, nog minder in een gedicht. En om het geval van een geniale romanschrijver te nemen, bij wie de ideeën een hoofdrol spelen, kan men toch niet zeggen dat De gebroeders Karamazov in vergelijking met de Duivels meer ideeën opleveren. Men kan zelfs met een beetje overdrijving zeggen dat alle ideeën van Dostojewski reeds in Misdaad en straf opgenomen zijn.
Toch is de meerderheid van de critici het erover eens dat De gebroeders Karamazov het hoogtepunt van het werk van Dostojewski is. Persoonlijk moet ik bekennen dat ik een zwak voor de Duivels heb, maar misschien heb ik ongelijk, maar dat is weer een andere discussie.
Men kan in ieder geval zeggen dat het op mijn leeftijd onwaarschijnlijk is dat ik in mijn toekomstige werk fundamenteel nieuwe ideeën zal uitwerken. Ik bevind mij dus, hier voor u, in een zeldzame situatie, in die zin dat mijn enige echte gesprekspartner overleden is. Er zijn in Frankrijk nog begaafde schrijvers, er zijn nog achtenswaardige intellectuelen, maar dat is niet hetzelfde als met Muray of Dantec. Vandaag de dag ben ik geïnteresseerd in wat anderen schrijven, maar het fascineert me niet echt.
Het is mij overkomen dat ik me afvraag waarom ik nog steeds leef. Is dat een kwestie van literair talent? Jazeker, dat speelt mee, maar in principe is dat niet wezenlijk. Muray en Dantec bezaten grote literaire gaven, een zeldzaam talent, maar wat nog zeldzamer is, ze schreven zonder ooit te denken aan de etiquette of gevolgen. Het kon ze niet schelen, of de ene of de ander krant zich van hen afwendde, ze accepteerden het indien nodig om er alleen voor te staan. Ze schreven gewoonweg – alleen en uitsluitend voor hun lezers, zonder ooit te denken aan de beperkingen en angsten die het lidmaatschap van een sociaal milieu omvat. Met andere woorden, ze waren vrije mannen.
En hun vrijheid was bevrijdend. Dankzij hen zijn de Franse intellectuelen vandaag in een nieuwe situatie beland, zo nieuw dat ze het zich nog niet helemaal beseffen: je bent vrij. Ze zijn vrij omdat ze bevrijd zijn uit het keurslijf van links. En ze zijn dus ook vrij omdat zij niet langer te lijden – of in ieder geval minder last hebben van die manier van fascinatie, die van heilige begoocheling die door vermeende grote denkers uit voorgaande eeuwen op hun voorgangers uitgeoefend werd. Met andere woorden, de heilige koeien zijn dood.
De eerste die verdween uit deze schijnbaar onontkoombare horizon van het denken was Marx. Een tijdje later volgde Freud hem naar het graf. Het is nog niet helemaal het geval met Nietzsche, maar ik ben ervan overtuigd dat dit niet zo’n hele tijd meer zal duren.
Men kan niet zeggen, en ik hamer daar op, dat de Franse intellectuelen ‘zich bevrijd hebben’. De waarheid is dat wij het waren, die ze bevrijd hebben. Wij hebben datgene opengebroken waar zij nog afremden en ik ben een beetje trots om aan de zijde van Philippe Muray en aan de zijde van Maurice Dantec daaraan te hebben bijgedragen. Geen van ons drieën is geweest wat je een groot denker zou kunnen noemen, daarvoor waren we waarschijnlijk teveel kunstenaar, maar we hebben het denken bevrijd.
Nu is het aan de intellectuelen zich aan het denken te zetten en dat wanneer ze een nieuwe manier van denken kúnnen ontwikkelen, dat ze dat dan ook echt doen.