We leven in een tijd dat we in het politieke en publieke debat van dieptepunt naar dieptepunt afglijden. Het zal wel weer met het feit dat het verkiezingstijd is te maken hebben. Eerst was er massale ophef over zogenaamde ‘tuigvloggers’ in Zaandam en elders. Zelfs onze premier voelde zich geroepen om zich hierover uit te laten. Een reactie die het niveau van een premier waardig was, maar niet heus. Net toen de massale ophef over de ‘tuigvloggers’ over was, ontstond er weer een nieuwe aanleiding om massaal verontwaardigd te zijn. Namelijk, het doen en laten van de Groningse corpsballen van Vindicat. Deze laatste werden niet zo irritant bevonden als de tuigvloggers, want zij misdroegen zich immers niet op straat maar in hun eigen soort van buurthuis, maar wel een fenomeen dat door de maatschappij hard veroordeeld moest worden, want ook wat zij deden, het op hardhandige wijze ontgroenen van feuten, het maken van bangalijsten met verondersteld gewillige vrouwen en het pogen te voorkomen dat deze wantoestanden naar buiten zouden komen was natuurlijk een grote schande.
De ophef werd zelfs zo groot dat de Minister van Onderwijs, Jet Bussemaker, eiste dat CDA-leider Sybrand van Haersma-Buma afstand nam van Vindicat, het Groningers corps, omdat hij daar in zijn eigen studententijd ooit lid van was. Oproepen afstand te moeten nemen, waar kennen we dat ook weer van? Bijzonder dat dat dit keer van een PvdA politica komt, en een keer niet van een VVD’er of PVV’er.
Ook elders was de ophef over de bangalijsten van Vindicat groot. Zo voelde Rutger Bregman zich als zijnde een ware domineeszoon geroepen om op De Correspondent in de pen te klimmen en een sterk moraliserend stuk te schrijven over wat het doen en laten van deze corpsballen over onze cultuur zou zeggen. Nederland, aldus Bregman, druipt van de hypocrisie. We voelen onszelf superieur aan anderen, maar zijn niet in staat om binnen onze eigen cultuur kritisch te zijn over misstanden. Oftewel de splinter in andermans oog wel zien, maar niet de balk in het eigen oog, om maar met de Bijbel te spreken.
Ook Margiet Oostveen kon er in De Volkskrant wat van, zij schreef een gepeperde aanklacht tegen onze cultuur, () en over wat de manier waarop Vindicat reageerde over alle ophef over de bangalijst hierover zei. Maar wat zowel Bregman als Oostveen in hun analyse missen is het feit dat juist dankzij de cultuur hier in Nederland we in staat zijn om openlijk kritisch te reflecteren op wangedrag van bijvoorbeeld corpsballen, het kritische reflecteren waar Bregman en Oostveen immers zelf onderdeel van zijn.
Maar juist in dat kritisch zijn zit ‘m hier het probleem. Niet zozeer bij het feit dat we zelfkritisch zijn, nee, dat zouden we vaker mogen zijn. Het gaat om de dingen waarop we kritisch zijn. Eerst op zogenaamde tuigvloggers, die de halve maatschappij over zich heen kregen, en nu op corpsballen, die weer de andere helft over zich heen krijgen. Maar hebben al die mensen die nu zo over Zaandamse hangjongeren en Groningse corpsballen heen vallen zichzelf wel eens de volgende vragen gesteld: hoeveel van die hangjongeren ontvoeren kleine meisjes naar het buitenland? En hoeveel van die corpsballen sluiten hun vrouw thuis op om haar als slavin voor zich te laten werken?
Voor wie nu denkt: ‘Wat hebben die nou met elkaar te maken’: Ze hebben alles met elkaar te maken. Want samen zeggen ze heel veel over waar we ons als samenleving wel, en waar we ons niet over opwinden. Over wat onze prioriteiten zijn, en waar we ons een stuk minder druk om maken. Over wat er voor ons, voor onze politiek, voor de media, voor links én rechts, er blijkbaar toe doet, en wat niet.
Want op hetzelfde moment dat de ophef over de bangalijst van Vindicat in alle hevigheid woedde, net op het moment dat de ophef over de Zaandamse tuigvloggers net afgelopen was, kwam Brandpunt met een rapportage over verborgen vrouwen in Amsterdam. Vele honderden vrouwen zien daar soms jaren geen daglicht, terwijl ze leven in pure slavernij, veelal uitgebuit door hun mannen en schoonfamilie (), een fenomeen dat niet alleen in Amsterdam, maar in alle grote steden van Nederland speelt, as we speak. Wat volgde er? Ophef? Verontwaardiging in de media? Politici die direct er bovenop sprongen? Helaas, geen van dat alles. Waar was de ophef? Waarom is hier niet massaal aandacht voor gekomen? Waar zijn onze politici? Is dit soms alle ophef en aandacht niet waard? Zijn de bangalijsten soms belangrijker? Ook belangrijker dan het 2,5 jaar oude meisje Insiya, dat afgelopen week met geweld ontvoerd werd en waarschijnlijk al lang de grens over is , ook een voorbeeld van wantoestanden die al veel te lang in Nederland spelen, maar die het blijkbaar niet waard zijn om er massaal aandacht aan te besteden.
Wat de discussie over de corpsballen, net als de discussie over de tuigvloggers overigens, over onze cultuur zegt is dat we in onze cultuur blijkbaar niet (meer) in staat zijn om zowel in de politiek als in de samenleving datgene wat er echt toe zou moeten doen te onderscheiden van datgene wat bijzaak is. Ja, hardhandige ontgroeningen en vrouwen vernederen op bangalijstjes zijn verwerpelijk. Maar zeg eens eerlijk, is dat net zo verwerpelijk als bijvoorbeeld verborgen vrouwen die gedwongen als huisslavinnen leven? Of als kleine meisjes die ontvoerd worden? Zo nee, waarom krijgt dit eerste dan veel meer aandacht dan het laatste van onze politici, journalisten en opiniemakers?
Wie het weet mag het zeggen. Mijn persoonlijke antwoord zou zijn dat we in dit land nog een hele lange weg te gaan hebben. En dan niet zozeer op het gebied van zelfkritisch zijn over corpsballen en bangalijsten, maar veel meer over zelfkritiek van de kant van de politiek, media en opiniemakers, over waar hun prioriteiten blijkbaar wel, en waar ze blijkbaar niet liggen. Duidelijk niet bij zaken die er het meest toe doen, bij de mensen die hen het hardste nodig. Nee. In plaats daarvan is men gewoon weer verontwaardigd om de laatste hype in medialand. Business as usual.