Het manipuleren van de publieke opinie in een (dreigend) militair conflict met behulp van burgerslachtoffers is geen eigentijds verschijnsel. Integendeel. Tot de meest interessante voorbeelden van deze praktijk behoort de ondergang van de RMS Lusitania, het passagiersschip dat op 7 mei 1915 voor de Ierse kust werd getorpedeerd door de Duitse onderzeeër U-20. In totaal vonden 1198 passagiers, waaronder 128 Amerikanen, de dood. De enorme verontwaardiging die hierdoor in de VS ontstond heeft bijgedragen aan de Amerikaanse oorlogsverklaring aan het keizerlijke Duitsland. ‘The Hun’ had weer eens toegeslagen en ditmaal waren de slachtoffers onschuldige passagiers. Het duurde niet lang of de anti-Duitse haat kende geen grenzen meer. Het ‘Boston Committee of Public Safety’ kwam met een poster op de proppen waarop een verdrinkende moeder met kind waren afgebeeld voorzien van de oproep: ‘Enlist’.
Bijna een eeuw lang werd deze visie op de ondergang van de Lusitania in brede kring geaccepteerd. Generaties groeiden op in het licht en de schaduw van deze Duitse ‘oorlogsmisdaad’ die ook ingang vond in de geschiedenisboekjes. Alleen ‘Duitse nationalisten’ en ‘complotdenkers’ waagden de algemeen geaccepteerde versie te betwisten. Totdat duikers bijna een eeuw na dato, vier miljoen Remington .303 kogels en ander oorlogsmaterieel in het ruim van de Lusitania aantroffen dat bestemd was voor de Engelse oorlogvoering. Of dit de torpedering van het schip rechtvaardigt is voer voor legalisten en moralisten. Maar het verhaal dat het hier om een puur civiele overtocht zou zijn gegaan, zoals de Engelsen altijd hebben beweerd, is, gezien de wapenvondsten, onjuist.
De gevolgen van de Anglo-Amerikaanse propaganda inzake de Lusitania waren verreikend. President Wilson zag er weliswaar nog geen casus belli, een reden om oorlog te voeren, in, maar de publieke opinie in de VS werd nu zo snel anti-Duits, dat het hem twee jaar later geen enkele moeite kostte om Duitsland de oorlog te verklaren.
De ondergang van de Lusitania luidde een van de grootste propagandaoorlogen uit de geschiedenis in. Het zou niet de laatste zijn. De praktijk om burgers moedwillig in oorlogshandelingen te betrekken bleek niet alleen tijdens de Bosnische oorlog (1992-1995) toen Bosniërs hun afweergeschut in Sarajevo naast ziekenhuizen plaatsten – waar inmiddels hordes journalisten klaarstonden om de te verwachten gevolgen op de gevoelige plaat te kunnen vastleggen. Ook de Palestijnse gewoonte om wapens te midden van burgers te positioneren (‘to draw fire’) is waarschijnlijk niet het laatste voorbeeld van de manipulatie van de publieke opinie met behulp van gecalculeerde burgerslachtoffers.
Opvallend is dat politici (en helaas veel journalisten) dikwijls heilig verontwaardigd reageren wanneer er twijfels aan de officiële, politiek gewenste, versies van dergelijke gebeurtenissen worden geuit. Hun politieke agenda hecht zich als een woekerplant aan de feiten. Alles behalve applaus voor het door hen geformuleerde ‘gave standpunt’ werd en wordt als ongewenst beschouwd.
Dit lijkt ook het geval te zijn bij het door Nederland geleide onderzoek over het neerhalen van vlucht MH17 boven Oekraïne. Op het moment dat Rusland de gang van zaken bekritiseert, verluidt het terstond uit het torentje in Den Haag dat dat land moet stoppen met ‘het verspreiden van allerlei onzin over de kwaliteit van het onderzoek’. Ook minister Koenders vindt de ‘ongefundeerde kritiek’ van de Russen op het onderzoek onacceptabel.
Toch lijken een aantal randopmerkingen wel terecht. Niet alleen omdat vrijwel het hele land, aangevoerd door de hele grote dikke Telegraaf, van meet af aan de dader had uitgemaakt: Rusland! De sfeer was zelfs zo vergiftigd dat een toonaangevende PvdA-regent als Pieter Broertjes, voormalig hoofdredacteur van de Volkskrant, om de deportatie van Poetins dochter vroeg, en zich, ondanks een halfhartige verontschuldiging, nog steeds de burgervader van Hilversum mag noemen.
Neen, een paar kritische kanttekeningen bij het MH17-onderzoek kunnen geen kwaad. Al was het maar omdat een van de verdachten, Oekraïne, volgens het Australische ministerie van Buitenlandse Zaken ook met een vetorecht (non-disclosure agreement) in de onderzoekscommissie zit. De andere verdachten, Rusland en de rebellen, zitten niet in de commissie en beschikken ook niet over een dergelijk recht. De onderzoekscommissie laadt hiermee de zware verdenking van partijdigheid op zich.
Wellicht zal men zich ooit afvragen waarom het principe ‘Is Fecit cui Prodest’ – hij heeft het gedaan die er voordeel van heeft – van meet af aan zo nadrukkelijk terzijde werd geschoven. Maar Rutte en zijn ambtenaren zullen daar niet van wakker liggen. Wanneer zij een beetje geluk hebben duurt het misschien wel een eeuw voordat daar een betrouwbaar antwoord op gegeven kan worden. Van heilige verontwaardiging zal dan geen sprake meer zijn.