De westenwind kan razen wat het wil, maar de calvinistische huidsmeer blaast ie er niet af. De humorloosheid plakt aan de Hollander als het kauwgom aan zijn voetzool terwijl hij voortsjokt op de maat van zijn benepen burgermansmoraal, fatsoensgeobsedeerd als hij is wanneer er weer eens een tekortkoming moet worden goedgeluld; dezelfde westenwind die er trouwens ook niet in geslaagd is de eeuwenlange gluiperigheid aan te tasten, de vertegenwoordigers waarvan geen gelegenheid onbenut laten om de talloze fatsoensplantsoentjes die ons land rijk is aan te harken met die voor de Nederlander kenmerkende aartsirritante, misplaatst arrogante, overgeacteerde verontwaardiging (waar als het erop aankomt nog geen vijf procent van behouden blijft).
Waar heb ik het over? Ik heb het dan natuurlijk over ons eigenste Nederland: een land dat in staat is de moord op Fortuyn en Van Gogh van nabij mee te maken, de schouders hierover op te halen, en vervolgens doodleuk door te ademen alsof er niets wezenlijks is voorgevallen. Zo’n land, beste mensen, is een op te heffen land. Een volk dat ondanks alles doodleuk volhardt in de olijke lach, de gepaste stilte, de vrijblijvende gelatenheid, is een te annuleren volk.
Het doet de brave burgerman nog verlangen naar de niet ondenkbare mogelijkheid van een neerstortend hemellichaam dat zich onverdampt ter aarde boort, bijvoorbeeld op Blaricum, met alle apocalyptische gevolgen van dien. Een ander bijzonder troostvol scenario bestaat uit een welgemikte zonnevlam die de aarde in één klap scheidt van haar atmosfeer. Of de aarde laat op een goede dag een boer, en slokt ons onbeholpen landje met inbegrip van alle middelmatigheid op in een kolkend inferno- afijn, u merkt: de mogelijkheden zijn nagenoeg eindeloos (en driewerf hulde aan de astronomie die nooit faalt om ons beelden aan te reiken waar Johannes van Pathmos, gezeten in zijn fakkelverlichte grot, nog een puntje aan kan zuigen).
Neem nu de humor, of het gebrek daaraan. Van een land waar de karigheidsrot zelfs tot de taal is doorgedrongen mag men misschien niet al te veel verwachten. Gebrek aan humor is nog één ding. Dat hebben de Duitsers ook niet. Maar voor een land als Duitsland dat nog geen 70 jaar geleden verantwoordelijk was voor het in het as leggen van Europa, is zij haar nationale zondes bewonderingswaardig onder ogen gekomen, en te boven gekomen- zelfs tot op het punt dat zij thans nagenoeg op eigen kracht de Europese Unie aan de wandel houdt.
Niet de ernst der Hollander maar de onbeholpenheid waarmee die ernst te pas en te onpas ten tonele wordt gevoerd, maakt de Nederlander tot verklaarde vijand van de humor. Zelfs tot die van de platte humor. Een snelle blik op het nationale aanbod van humoristische, of humoristisch bedoelde, programma’s verraadt ‘s-lands volksaard. En dat alles met behoud van het goede geweten. Dát, en de eeuwige fatsoensgrimas van den Hollander, is wat hem onderscheidt van al die andere inboorlingen van deze cirkeltjesdraaiende brok heelalsteen.
De Hollander kan nooit eens om zichzelf lachen, zoals bijvoorbeeld de Brit dat kan, zelfs of vooral in het volle besef van zijn sterfelijkheid. Of huilen, zoals de Fransoos- althans niet op de momenten die er toe doen. Evenmin beschikt hij over het benodigde instinct om zich te stalen wanneer het gepast is zich te stalen, bijvoorbeeld in de schaduw van een naderende dreiging zoals, zeg, binnenmarcherende soldaten of de zich naar binnenklauwende islam waar hij niet alleen iets mee te stellen heeft, maar ook en vooral zijn kinderen en kleinkinderen. En dat, beste mensen, is onvergeeflijk.
Het eindeloze gemits- en gemaar van de Nederlander oogt nog eens extra lachwekkend in het licht van dit met sterren bezaaide heelal. Wat te denken van het zalvende ‘We moeten het samen met elkaar doen’ en andere hopeloze pogingen water te veranderen in wijn? Juist niet, zou ik zeggen! ‘We moeten het JUIST NIET samen met elkaar doen!’, althans sommige dingen niet (andere dingen dan weer juist wel).
Kortom, een invasie van draken zou dit land goed doen, om de hobbit Frodo te citeren in het beste hoofdstuk ooit geschreven (The shadow of the past, Tolkien, 1939). Alles beter dan de bier doodslaande consensusdrang inherent aan het volkje waartoe wij behoren. En het is denkelijk niet eens boosaardigheid die ten grondslag ligt aan het nationale gebrek aan manhaftigheid. Misschien is het eerder een vorm van kleingeestigheid die het mogelijk maakt dat de kleine luitjes in hoger aanzien staan dan de hogere, want vuurwerk, daar houden we niet van in Nederland.
De nationale horoscoop is allang getrokken. Nederland is ziek. Heel erg ziek. Zo niet terminaal. En iedereen die nu denkt: ‘Ach, het valt allemaal best mee, er zijn ook goede dingen enz.’, zou ik op het hart willen drukken dat ook die verzuchting alweer de zoveelste capitulatie is aan de moed om jezelf in alle eerlijkheid onder ogen te komen.
Afijn, het kan enorm verkwikkend zijn om nu en dan de wereldkaart uit te spreiden om tot je grenzeloze verbazing de herontdekking te doen dat Nederland in feite een te verwaarlozen kwak modder is, weggedrukt door het massieve Duitsland ter rechterzijde, tandenknarsend ingeklemd tussen het karaktervolle noorden en het temperamentvolle zuiden, vlees noch vis (tenzij het te verhandelen valt), een land waarin men stelling innemen en ergens voor staan hooguit gebruikt om de eigenste reetspleet mee af te vegen. En dat, beste mensen, is onverdraaglijk.