[Dit 25 jaar oude artikel, oorspronkelijk gepubliceerd in De Groene Amsterdammer, mei 1991, wordt door Meindert Fennema geherpubliceerd omdat hij dit briljante recente artikel van Arthur van Amerongen in HP/DeTijd las.]
Een ’alma mater’, ofte wel een milde voedstermoeder, dat is de universiteit zeker. Wat zij in haar onmetelijke mildheid niet allemaal onder haar rokken toelaat! Meindert Fennema, politicoloog aan de Universiteit van Amsterdam, neemt een serie pertinente misstanden op de korrel. Om te beginnen de affaire rond professor Chris Mullard, de uit het Londense Brixton geïmporteerde koning van de ‘antiracistische wetenschap’. Een relaas over de wonderbaarlijke verknoping van antiracisme, wetenschap en persoonlijke verrijking.
Het was onvermijdelijk. Het moest er een keer van komen. Iemand zou op een kwade dag de agio incasseren van de Surinaams-Antilliaanse woede en de Hollandse hypocrisie, van de grote en kleine racistische vernederingen en de vermoorde onschuld, van de verplicht gestelde dankbaarheid en de neerbuigende grootmoedigheid.
Het zou een buitenlander zijn, dat stond vast. Maar niet een uit de landen rond de Middellandse Zee, niet uit een land waarvan burgemeester Hans Gruijters wist te melden dat ze daar ‘geen cultuur hebben’. Nee, een buitenlander uit een land dat bij de Hollandse bestuurders van oudsher in hoog aanzien staat. Een Brit. Hij zou natuurlijk geen Nederlands hoeven leren (‘Why should I?‘). Hij was hier immers niet naar toe gehaald om zich aan te passen, maar om de verzuilde verhoudingen te laten dansen op de maat van een buitenlandse melodie. Hij moest de etnische verhoudingen in een nieuwe perspectief plaatsen: een radicaal perspectief. Wie zou dat beter kunnen dan een zwarte opbouwwerker uit het roemruchte Brixton, de Londense wijk waar de zwarten in opstanden kwamen?
Chris Mullard dus, een self made man met de retoriek van een zwarte dominee en een ietwat gemoderniseerd marxistische vocabulaire waarin het begrip revolutie was vervangen door transformation en het begrip socialistisch door antiracist. Hij zou aan de Universiteit van Amsterdam, als eerste zwarte hoogleraar etnische studies, een radicaal geluid laten horen. In plaats van integratie en multiculturalisme zou hij zwarte autonomie en zwart verzet prediken.
En zo geschiedde. Op het Centre for Race and Ethnic Studies (Cres) werd vanaf 1985 onder zijn leiding gewerkt aan de ‘antiracistische wetenschap‘, een begrip dat inhoudelijk tamelijk vaag bleef maar dat de wetenschappelijke wereld in ieder geval op overzichtelijke wijze in twee onverzoenlijke kampen verdeelde. Want tegenover de antiracistische wetenschapsbeoefening bevond zich de… juist, u raadt het al.
En zo stonden er, geheel volgens de marxistische schemata, twee wetenschapsopvattingen tegenover elkaar, elk met duidelijke maatschappelijke posities en belangen verbonden: de een gericht op ‘control’, de ander gericht op ‘transformation’. Antiracistisch was zwart, racistisch was wit. En net zoals bij de marxistische begrippen proletariaat en bourgeoisie waren de begrippen zwart en wit zowel sociologische als politiek gedefinieerd.
Zwart waren natuurlijk diegenen die op grond van hun uiterlijk potentiële slachtoffers waren van de racistische praktijken in de Nederlandse samenleving. Zij hadden in principe een antiracistisch perspectief. Wit daarentegen waren al diegenen die behoorden tot de dominante cultuur en op grond van hun uiterlijk niet werden gediscrimineerd. Zij hadden in principe een ‘wit’ (lees ‘onbewust racistisch’) perspectief.
Maar niet alle witten waren racistisch; sommigen hadden zich een ‘zwart perspectief’ verworven, zoals in de marxistische theorie ook ‘burgerlijke’ intellectuelen zich op een ‘proletarisch’ standpunt konden stellen. En omgekeerd stelden niet alle zwarte intellectuelen zich op een ‘antiracistisch’ standpunt. Dat waren de verraders, de ‘kokosnoten’ (bruin van buiten, wit van binnen) de ‘bananen’ (idem maar dan geel), dat waren mensen die zich hadden verkocht aan het witte establishment (de ‘klasseverraders’ in het leninistische model). Het was een politiserende theorie, die witte intellectuelen de mogelijkheid bood om langs politieke weg een positie in te nemen waar zij op grond van hun huidskleur geen aanspraak op konden maken, en de zwarte intellectuelen een relatieve voorsprong gaf: zij hadden op grond van hun positie gemakkelijker toegang tot het juiste standpunt, maar stonden teven bloot aan de verleiding zich om den brode of uit ijdelheid aan het witte establishment te verkopen.
Het was een beproef strijdmodel en omdat het wetenschappelijk establishment op het terrein van etnische studies zich in Nederland redelijk conform het model gedroeg maakte het aanvankelijk een zeker enthousiasme los. Zwarte intellectuelen zagen hun kans schoon: eindelijk zouden zij zelf op hun eigen termen, zonder betutteling van bosnegerspecialist André Köbben en zonder bemoeienis van Frank Bovenkerk, heren die tot vervelens toe volhielden dat racisme in Nederland ‘niet aantoonbaar’ was, kunnen bepalen wat zij wilden onderzoeken. Zij zouden vrijuit kunnen schrijven wat zij zolang voor zich hadden moeten houden.
Sommige witte intellectuelen waaronder ikzelf, zagen een mogelijkheid om de conformistische zelfgenoegzaamheid op de universiteiten te doorbreken en om de strijd voor meer sociale gelijkheid, die op zoveel fronten was ingezakt, op een nieuw terrein voort te zetten.
Het mocht niet zo zijn. De ‘zwarte strijd’ waarvoor professor Mullard de ‘organische intellectuelen’ zou gaan leveren, kwam minder snel van de grond dan men hoopte en was in ieder geval niet zo hecht georganiseerd als de arbeidersbeweging dat was geweest. Er ontstonden geen organisaties met een ‘zwart perspectief’, en zo bleef Mullard een generaal zonder leger. Maar ook al had Mullard nauwelijks een georganiseerde achterban, zijn witte tegenpartij had vele kilo’s boter op het hoofd en ging dus gebukt onder angst en schuldgevoel. Schuldgevoel over de eigen racistische geschiedenis en over ‘het racisme in jezelf’, angst voor de zwarte opstand, voor een brandende Bijlmer, voor een Nederlands Brixton. Ook zonder achterban kon men deze gevoelens van angst en schuldgevoel bespelen.
Maar als er dan geen leger was, voor wie vocht men dan eigenlijk? Voor alle door het racisme verdrukten natuurlijk. En voor een van racisme bevrijde samenleving. Jazeker, alles goed en wel, maar de dagelijkse belangenstrijd, het syndicale handwerk dan? Hier ging de parallellie met het marxistische vertoog verloren. Want in het antiracistische vertoog van Mullard bestond er wel een massa, maar geen massa-organisatie, wel een leiding, maar geen politieke partij.
De leiding was het Cres en de directeur van het Cres was Chris Mulllard. Maar het Cres was formeel natuurlijk ook een universitaire instelling, opgericht met vernieuwingsgelden van de Universiteit van Amsterdam in de tijd dat Jos van Kemenade nog voorzitter van het College van Bestuur was. Van Kemenade, zelf een reislustig man, had de kersverse hoogleraar financieel de vrije hand gegeven en met een breed gebaar toegestaan dat Mullard een aantal ‘lopende verplichtingen’ in Engeland zou nakomen, en zo reisde Mullard op kosten van de Universiteit van Amsterdam bijna wekelijks naar Londen om zijn betrekking aan het Institute of Education van de Universiteit van Londen te vervullen. Dat zou een aflopende zaak zijn en het zou bovendien de internationale contacten opleveren die de Amsterdamse universiteit zo begeerde en waarover Mullard in zo ruime mate leek te beschikken.
Het nieuwe instituut maakte dus veel geld vrij om Mullard te laten reizen. Daarover werd niet gediscussieerd, want Mullard was als hoogleraar directeur van het Cres ook kredietbeheerder. Het waren allemaal investeringen in de toekomst. Mullard was door zijn buitenlandse beslommeringen weinig op het instituut, maar dat was nu eenmaal de prijs voor een internationale oriëntatie.
Natuurlijk was er ook twijfel. Wat was het wetenschappelijke nut van die reis van twee maanden naar India, China en Australië die hij met zijn nieuwe bruid maakte (‘My honeymoon trip’, grapte Mullard tegen mij) en die voor een bedrag van vijftienduizend gulden op de onderzoeksbegroting drukte? En waarom zag men zo weinig terug van al die internationale contacten die Mullard almaar aan het leggen was. Sommigen begonnen zich – in het diepste geheim natuurlijk – af te vragen waar Mullard dat gigantische appartement aan de Herengracht van betaalde en de al even grootscheepse verbouwingen die hij vervolgens liet uitvoeren. Was het afgunst waardoor zijn medewerkers geïrriteerd raakten over het feit dat die weinige dagen dat Mullard wel in Amsterdam was voor een groot deel opgingen aan deze verbouwing, die toch, althans vanuit de universiteit gezien, ‘extramuraal’ waren?
Wat was trouwens precies de bedoeling van het door Mullard in Londen opgerichte bedrijf Focus, en waarom werden aan een voormalig executive manager van dat bedrijf 39 duizend gulden uitgekeerd voor ‘vertaalkosten’? De betreffende persoon was als binnenhuisarchitect betrokken geweest bij de verbouwing van Mullards grachtenpand, dat was bekend, maar wat had die man in godsnaam vertaald? En waarom kwamen er steeds meer Engelse schuldeisers op het Pedagogisch Instituut aan de Prinsengracht, op zoek naar de ‘president-director’ van Focus?
Het was vanzelfsprekend onmogelijk om deze gedachten te uiten. Dat zou onmiddellijk worden opgevat als een aanval op de directeur van het Cres, en dus op het Cres, en dus op de antiracistische wetenschapsovertuiging en dus…
En toch waren er enkele zaken die maar moeilijk met de mantel van het antiracisme vielen te bedekken. Het personeelsbeleid van het Cres was op zijn zachtst gezegd ondoorzichtig, de begeleiding van promovendi, ook al waren die zwart, liet te wensen over. Afspraken, ook die met antiracisten, werden niet nagekomen, en er was zelfs iemand – van Surinaamse afkomst – die beweerde dat Mullard haar geld had gevraagd om haar promotie bij hem te mogen doen.
Maar niemand durfde zich openlijk uit te spreken, de medewerkers van het Cres niet omdat zij met hun tijdelijke aanstelling van de beoordeling van de hoogleraar-directeur afhankelijk waren, of omdat zij inmiddels veel dubieuze zaken hadden laten passeren en daardoor medeverantwoordelijk waren geworden, of omdat zij te weinig hadden gepubliceerd en daardoor chantabel waren, of omdat zij lustig hadden meegedeclareerd met big spender Mullard, maar vooral natuurlijk omdat men, door de vuile was buiten te hangen, slechts de vijand in de kaart zou spelen. Buitenstaanders spraken zich niet uit omdat zij niet van de details op de hoogte waren en af moesten gaan op ‘hear say’. Maar bovenal omdat niemand zich in het wespennest wilde steken. ‘Witte’ collega’s niet omdat hun motieven bij voorbaat verdacht waren, ‘zwarte’ collega’s niet omdat zij zich niet geroepen voelden om als eersten een steen te werpen naar een zwarte collega voor vergrijpen die, indien ze door witte hoogleraren zouden zijn gepleegd, veelal ongestraft bleven.
De enige manier die het gealarmeerde faculteitsbestuur overbleef, zo leek, was de mensen die klachten hadden anonimiteit te garanderen. Het rapport over Mullard dat op die basis tot stand kwam was vernietigend. Maar er gebeurde niets. Het College van Bestuur liet de zaak onderzoeken door een accountant die weinig kon uitrichten. Alle reizen waren door het Cres gefiatteerd en Mullards declaraties waren door de financiële dienst van het Maagdenhuis geaccepteerd. Als er met de declaraties was geknoeid, had de financiële dienst dat toch moeten ontdekken. Bovendien had Mullards advocaat van het College van Bestuur de toezegging gekregen dat geen accountantsonderzoek bij ‘derden’ zou worden gedaan. Mullards Londense bedrijf Focus, waar het Cres veel zaken mee deed, bleef zo buiten schot.
Insiders verklaren deze coulante houding van het College van Bestuur uit een brutaal dreigement van Mullards advocaat. Als het College van Bestuur een onderzoek naar de boeken van Focus zou gelasten, zou Mullard op zijn beurt een onderzoek eisen naar de universitaire boekhouding op het Maagdenhuis. En daar schrokken de heren van het College voor terug. Het bestuur van de Universiteit verklaarde dus bij monde van professor Thoden van Velzen dat er van fraude geen sprake was: Mullard was ‘clean’.
Degenen die Mullard verdacht hadden gemaakt, waren zelf verdacht geworden. Want zij waren niet zo maar lasteraars, zij waren racistische lasteraars. In het feministisch maandblad Furore gebruikte Philomena Essed de affaire-Mullard naast de moord op Kerwin Duinmeyer als illustratie voor het alledaagse racisme in Nederland:
“Waar ik gewerkt heb liep een rechtszaak tegen de directeur die – zo bleek achteraf – ten onrechte van fraude werd beschuldigd. De beschuldiging van de directeur (sic) haalde vele kranten maar geen van de media besteedde er nog aandacht aan toen de directeur werd vrijgesproken.”
Wat Essed daar zei was weliswaar niet erg precies geformuleerd, maar de bedoeling was duidelijk. De onsmakelijke vertoning werd vervolgens voortgezet door een oud-lid van het College van Bestuur, Bob de Hon, die was aangezocht om een onderzoek in te stellen naar de verstoorde verhoudingen op het Cres. In zijn rapportage aan het College stelde hij voor het Cres plus de leerstoel van Mullard op te heffen, maar hij deed dat met zo’n opvallend gebrek aan argumenten dat het rapport eerder de indruk wekte bedoeld te zin om aan te tonen dat Chris Mullard gelijk had met zijn beschuldiging van racisme aan het adres van de universiteit.
En zo lijkt iedereen mee te werken aan het in stand houden van een vertoog waarin antiracisme, wetenschap en persoonlijke verrijking onlosmakelijk zijn verknoopt. En zo blijft Mullard in zijn eigen kring de enige hoogleraar etnische studies met een antiracistische perspectief, die juist om die reden wordt belasterd, en om die reden ook dreigt te worden ontslagen.
Mullard is de zwarte pendant van Prins Bernhard. In vergelijking met Mullard had Bernhard echter het ongeluk dat zijn financiële doopceel bij toeval door een Amerikaanse senaatscommissie werd gelicht en niet door een Nederlandse accountant zonder bevoegdheden. Mullard daarentegen heeft de pech dat zijn antiracistische beweging in Nederland minder diep is geworteld dan de Oranjeverenigingen.