Wie ‘Dagboek van een postbode’ intikt op Google en daar het woord ‘recensie’ aan toevoegt, hoopt natuurlijk bij een recensie van het betreffende boek uit te komen. Maar in plaats daarvan stuit je op een reeks nieuwsberichten over het ontslag van auteur Viktor Frölke bij PostNL. Gedurende, pakweg, achtenveertig uur zong zijn naam rond in de galmende echoput van de nieuwsjagers en wilden talkshows de meest besproken postbode van dat moment voor de microfoon hebben om de al of niet valide redenen te bespreken, die tot zijn aftocht in een toch al weinig gewilde betrekking hebben geleid (een kwakje sperma op een poststuk, wat achtergehouden tijdschriften). Deze gebeurtenissen zeggen veel, zo niet alles, over de blik waarmee het grote publiek, en ook de massamedia, heden ten dage naar literatuur kijken. Is het een waar gebeurd verhaal? Hoe pijnlijk dan wel sensationeel vindt het lezerspubliek de geschetste waarheid? En vooral: hoe is de schrijver, als persoon, uit die waarheid komen rollen? Als een grinnikende winnaar, die de zoveelste druk van zijn boek de winkels uit ziet vliegen? Of als een trillende angsthaas, die spijt heeft dat hij allerlei intimiteiten zwart op wit aan de eeuwigheid heeft toevertrouwd?
Nee, voor de ’speelse kant’ van literatuur, voor het overdrijven, het wegduwen, het naar voren halen, het minutieus aanpassen, kortom, het ‘aankleden’ van de werkelijkheid (kortom, de literatuur zèlf), is doorgaans weinig oog. (‘Authenticiteit’ heet de Heilige Graal van nu…) Het zou me niet verbazen als Frölke na de korte mediahype rond zijn boek nog een slagje depressiever in zijn bank is teruggezakt, aan den lijve gevoeld hebbend hoe een kunstwerk – hij werkte drie jaar aan het boek – gereduceerd wordt tot enkele scènes waarin hij de richtlijnen van zijn werkgever, PostNL, overtreden zou hebben. Om nog maar te zwijgen van zijn ex-collega’s, die het boek hebben nageplozen op passages waarin ze al of niet op vleiende wijze worden opgevoerd. Zelfs zijn levensgezellin was schijnbaar niet blij met Frölke’s nieuwste pennenvrucht. Vanwege deze problematische ontvangst, maak ik des te enthousiaster gebruik van deze gelegenheid om ‘Dagboek van een postbode’ voluit te verdedigen, sterker: dringend aan te bevelen. Het woord ‘meesterwerk’ gaat me net te ver, maar ik zou toch heel wat gevulde boekenplanken, boordevol relatiedrama’s, thrillers en quasi-filosofische traktaten onmiddellijk inruilen voor dit minutieuze verslag van een piepklein onderdeeltje van de werkelijkheid, dat Frölke niet alleen met microscopische precisie heeft neergepend, maar ook met een onweerstaanbare dosis droge humor.
Laat ik het eens, tegen mijn gewoonte in, wat schools aanpakken en puntsgewijs aangeven waarom ‘Dagboek van een postbode’ mijns inziens een gang naar BOL of, liever, de boekhandel waard is. 1. De stijl. Wat het genre dagboek ‘inlevert’ aan strakke plotlijnen, dient het te ‘heroveren’ door de stijl waarin de dagen beschreven zijn. Frölke is een meester in het isoleren van kleine gebeurtenissen, die hij vervolgens in een kraakheldere, droogkomische stijl aan de lezer presenteert. Of het nu gaat om bedrijfskleding, beloningsstructuur, de gebrekkige communicatie met het hoofdkantoor of de gespannen verhouding met klanten: Frölke zoomt met een fijnzinnige pen in op exact die details, die het achterliggende verhaal blootleggen. 2. Het thema. Hoewel ‘Dagboek van een postbode’ oppervlakkig gezien drie jaar uit het leven van een postbode volgt, kan het evengoed gelezen worden als een belangrijk werk over het onderwerp ‘Statusverlies’; een verschijnsel dat de komende jaren alleen maar in betekenis zal toenemen, onder meer door de voortdenderende robotisering die onderweg is veel mensenwerk overbodig te maken. PostNL is een nagenoeg ‘perfecte’ omgeving om deze volgende fase in de mechanisering te illustreren. 3. Het Post Scriptum, of nawoord. In een magistraal slofhoofdstuk ‘verantwoordt’ Frölke het geschrevene en de manier waarop hij te werk is gegaan. Het is een indrukwekkende balanceeract met zinnen als ‘Een dagboek bijhouden is een oefening in eerlijkheid – en oneerlijkheid.’ En: ‘Een goede dagboekschrijver is een spion van de waarheid.’
Als je ‘Dagboek van een postbode’ per se naast ‘Postkantoor’ van Charles Bukowski wil leggen, is er, ondanks de gelijkaardige setting, een wereld van verschil. Bij Frölke vorder je beetje bij beetje in de opgetelde notities van een (overigens zeer getalenteerde) administrateur, bij Bukowski val je in het uitgerekte delirium van een rauwe en drankzuchtige dichter. Het is non-fictie versus fictie. Spa Rood versus whisky.
Ik weet, tot slot, niet of ik Frölke in het echt zou willen tegenkomen, want ‘Dagboek van een postbode’ getuigt van een ongekend vermogen tot het, al schrijvend, leegzuigen van zijn directe omgeving. Niet voor niets is de laatste zin, nogal smekend, gericht aan zijn levenspartner: ‘En o ja, lieftallige, ik h o u van je.’
‘Dagboek van een postbode’, Viktor Frölke, Uitgeverij Thomas Rap, 349 pagina’s, 19,99 euro