De strik waaraan Den Haag zich dezer dagen standvastig opknoopt is in belangrijke mate van eigen makelij: de strik van het Oekraïne-referendum. Zoals al in april direct te voorspellen viel kom het kabinet er niet uit. Komt tijd, komt raad, zal het toen vast hebben gedacht. De tijd kwam inderdaad, maar de raad bleef uit. Goede raad is nu niet duur, maar gewoon nergens te vinden.
Rutte en consorten zitten klem tussen de andere 27 (of moeten we na het voor Londen niet minder onmogelijke Brexit-referendum al zeggen: 26?) EU-lidstaten en de eigen kiezers. Dreigende schade voor het aanzien van Den Haag in Europa staat tegenover dreigende schade van het aanzien van Den Haag in eigen land.
Van de Haagse compromisoplossing – een soort aparte bijsluiter bij het verdrag vol garanties tegen Junckersiaanse uitbreidingskwakzalverij – is men elders niet gediend, zeker zolang omgekeerd Rutte niet kan garanderen dat de Kamer dan akkoord gaat. Daarmee wordt het een kwestie van kip of ei, want de Kamer wil, alvorens akkoord te gaan, eerst die bijsluiter tot in detail zien. Ook anders zeer pro-Europese oppositiepartijen geven nu geen sjoege: het kabinet moet met een intrekkingswet komen en in Brussel de overeenkomst met Oekraïne vetoën.
Kan Den Haag daar nog onder uit? In juridische zin zeker. Het ging om een raadgevend referendum, en voormalig ambassadeur Peter van Walsum laat dan ook niet na om in elke krant waar ze zijn ingezonden brief willen plaatsen zijn boodschap te herhalen: een advies is slechts een advies, en verplicht dus tot niets. Rutte dient de referendumuitslag gewoon terzijde te schuiven, omdat nu nog dwarsliggen in Brussel in dit dossier Nederland internationaal isoleert.
Maar de kiezer, roept de Kamer dan. Die heeft toch duidelijk gesproken? Daar valt in elk geval dát op af te dingen dat de initiatiefnemers van het referendum – zoals ze zelf ook naderhand erkenden – zelf geen bal in Oekraïne geïnteresseerd waren en het ze (net als veel kiezers) om iets heel anders ging. Zoiets is natuurlijk een vorm van misbruik: een referendum moet voor initiatiefnemers èn kiezers gaan waarover het gaat. Anders moet je een ander referendum houden.
En er is nog iets dat op de uitslag af te dingen valt: de zeer lage opkomst. In dat opzicht heeft Den Haag zelf aan de verwarring bijgedragen door het adviserend referendum vanaf een bepaalde opkomst voor ‘geldig’ te verklaren. Maar een advies is altijd ‘geldig’ – en tegelijk alleen een advies.
Een aantal partijen beloofde echter, ingeval de opkomstdrempel voor ‘geldigheid’ gehaald werd, dat advies sowieso over te zullen nemen, ook als de meerderheid van hun eígen kiezers er anders over dacht. Dat laatste is bij PvdA, D66 en GroenLinks het geval: de meeste van hun eígen kiezers zijn het met hun ondersteuning van het associatieverdrag eens – zoals ook de meeste PVV- en SP-kiezers juist de afwijzing door hun eigen partij ondersteunen.
Het maakt duidelijk dat een raadgevend referendum een onding is – een typisch compromis op het gebied van bestuurlijke vernieuwing dat alleen maar verwarring sticht. Schaf het af of maak het bindend. In dat laatste geval, waar de kiezer een Kameruitspraak kan corrigeren moeten dan wel hogere getalsmatige eisen worden gesteld. Bijvoorbeeld een opkomst van minstens de helft, zo niet meer, bijvoorbeeld gerelateerd aan het opkomstpercentage bij de verkiezingen.
Dat geldt eens te meer voor het gecompliceerde onderhavige geval van het Oekraïneverdrag. Niet omdat een ja-of-nee-keus als zodanig te absoluut is om 50,1 procent van de kiezers de doorslag te laten geven zoals sommige criticasters stellen want ook het parlement kan met 76-74 over iets heel belangrijks beslissen. Maar wel omdat Nederland er niet als enige over gaat: het is geen bilaterale overeenkomst tussen Kiev en Den Haag.
In een politieke Unie zou niet 1 van de 27 leden zoiets moeten kunnen tegenhouden. Drenthe kan ook niet in z’n eentje de Nederlandse euthanasiewet blokkeren. De oplossing kan dan, in geval van brede onvrede, gelegen zijn in een referendum in heel Europa waarbij gekwalificeerde meerderheden (qua stemmen en qua landen) de doorslag geven – zo’n beetje als het nu ook al in Brussel functioneert.
Wat overigens niet te vermijden valt – evenmin als bij gewone verkiezingen – is dat beide kampen de zaken dan simpeler gaan voorstellen dan zij in feite zijn. Het Oekraïnereferendum leverde daar, net als het Brexit-referendum, uiteraard eveneens de nodige voorbeelden van.
Een belangrijk punt van discussie was bijvoorbeeld of dit associatieverdrag de opmaat naar een Oekraïens EU-lidmaatschap vormde. Ja, zeiden de tegenstanders, dat is de bedoeling. Nee, zeiden de voorstanders, daar staat niets over in. Het ware antwoord luidt, zoals de Duitsers zouden zeggen: ‘Jein‘ (als samentrekking van ‘Ja’ en ‘Nein’).
Het verdrag rept er niet van, en het staat op dit moment ook in Brussel niet voor de toekomst op het programma. Het verdrag leidt er evenmin automatisch toe, en gezien de Kopenhagencriteria waaraan Oekraïne voor toetreding zou moeten voldoen en nog niet in de verste verte voldoet, is toetreding inderdaad de eerste tijd (mits Brussel zich aan de zelfgestelde regels houdt) niet aan de orde. Maar als Oekraïne over een halve eeuw alsnog lid mocht worden, zal in terugblik dit verdrag natuurlijk als een eerste grote stap in die richting worden beschouwd.
Dat dat het einddoel van de regering in Kiev zelf is, en Kiev daarover geen twijfel laat bestaan, is iets anders dan dat dit einddoel ook echt reëel is. Maar door daarop tegenover de Oekraïense kiezers enorm als einddoel te hameren heeft president Porosjenko uiteraard wel zijn Nederlandse tegenstanders munitie in handen gegeven om hetzelfde te beweren en zo het referendum te winnen.