Dit is een repost van januari 2016.
Het discrimineren van mensen is een heel natuurlijk gegeven. Vooral als we onzeker zijn. Het wordt pas een probleem als we niet weten welke betekenis deze neiging voor ons heeft. Pas dan gaat het met ons aan de haal. Donald Trump, de Amerikaanse presidentskandidaat, voelt dat feilloos aan.
“Wij selecteren ons personeel niet op huidskleur, maar op enthousiasme!”, zei een grote, kalende ondernemer in Arnhem. We konden elkaar moeilijk verstaan, want door de grote ramen drong het straatgeluid gemakkelijk door in de oren van de ongeveer veertig aanwezigen. Het debat ging over diversiteitsbeleid in het bedrijfsleven. En iedereen deed zijn best.
“Discriminatie? Bij ons is er helemaal geen discriminatie…”
Een roodharige vrouw beweerde zelfs dat als allochtonen zich aanpassen er helemaal geen problemen meer zijn op de arbeidsmarkt. Ook was er een man die zich naar de microfoon spoedde om te melden dat hij zich “ernstig te kort” gedaan voelde. En wel sinds het woord “discriminatie” uit mijn mond was gekomen.
Is dit woord nu werkelijk zo erg, vroeg ik mijzelf af.
Nee, natuurlijk niet. Jesse Klaver doet het, Geert Wilders doet het – en alle andere politici doen het. Maar ook onze koning. Zelfs Bono, en vermoedelijk ook de Dalai Lama. En ik. Maar u doet het ook. Kortom, iedereen discrimineert en dat is maar goed ook. Zo werken onze hersenen nou eenmaal. Niets om je zorgen over te maken. Pas als we deze neiging niet in de smiezen hebben, gaat het met ons aan de haal. Wat dat betreft leven we in interessante tijden.
Er gebeuren zoveel dingen die te moeilijk zijn om te begrijpen. Wie heeft er nu tijd om én economie én natuurkunde én antropologie én geschiedenis én psychologie (en wat al niet meer) te studeren? Vrijwel niemand. We moeten dus leven met het ondraaglijke besef dat we bijna niets weten. We weten niet wat ons bedreigt, wat de toekomst ons brengt of wie we zelf zijn. Er gebeurt eigenlijk zoveel dat we niet begrijpen, dat het een godswonder is dat we niet als konijnen in de koplampen van het leven verstijven van angst. We moeten dus door in de wetenschap dat nog zoveel zaken onduidelijk zijn. Is het dan gek dat we veel van onze oordelen niet op feiten baseren? Nee, natuurlijk niet.
We maken allemaal onderscheid tussen mensen op basis van vooroordelen en stereotypen omdat dat de werkelijkheid nog enigszins te behappen maakt voor ons brein. Bovendien heeft dit ook een andere hele belangrijke psychologische functie. Mensen willen namelijk zo beslist en zo absoluut mogelijk weten wie zij zelf zijn. En nu komt het: we weten alleen wie we zijn, als we weten tegen wie we zijn.
Door ons af te zetten tegen anderen definiëren we onszelf. Niets menselijker dus dan discrimineren. Het bevestigt het beeld dat we van ons zelf hebben. En daar hebben we meer behoefte aan naarmate we ervaren dat juist dat beeld bedreigd wordt. Hoe onzekerder we worden, des te groter dus de neiging om te discrimineren – zonder de onzekerheid van de depressie uit de twintiger en dertiger jaren daarom bijvoorbeeld naar aller waarschijnlijkheid geen Tweede Wereldoorlog. Onzekerheid speelt een sleutelrol. En daar zit vandaag de dag wellicht een probleem.
Structureel sinds de tachtiger jaren van de vorige eeuw hebben Westerse leiders namelijk de ene zekerheid na de andere afgebroken waardoor de ongelijkheid is toegenomen. Maar dat niet alleen. Het betekent ook dat de bestaanszekerheid van de middenklasse (politiek gezien de belangrijkste groepering) in vrijwel de gehele Westerse wereld in toenemende mate onder druk staat. Daarmee groeit als vanzelf de onzekerheid – wat zich onder andere uit in een toenemende neiging om zich ten opzichte van anderen te willen afzetten; een neiging overigens die zo krachtig is dat het andere tegengestelde effecten (zoals bijvoorbeeld het effect van (oorlogs)propaganda) vooralsnog naar de achtergrond drukt.
Zie onderstaande grafiek waarin heel helder het verband zichtbaar wordt tussen het toenemende inkomen van de top 1 procent (ten opzichte van de overige 99 procent van de bevolking in de VS) en de geobserveerde toenemende polarisatie (dus de neiging om zich af te zetten) in de politiek van de afgelopen eeuw tot aan vandaag de dag.) Zoals te zien is, stijgt in de VS de polarisatie momenteel tot historisch grote hoogten, evenals de ongelijkheid. In mindere mate is een soortgelijke tendens ook in ons land waarneembaar.
Bonica, A., McCarty, N., Poole, K.L. and Rosenthal H. (2013). Why Hasn’t Democracy Slowed Rising Inequality? Journal of Economic Perspectives. Vol.27 (3). P. 103-124
Deze neiging om zich tegen anderen af te zetten, hangt samen met de ervaren bestaansonzekerheid. Een gevolg hiervan is bijvoorbeeld ook dat migranten minder kansen op de arbeidsmarkt krijgen – juist en vooral in tijden van crisis. De cijfers spreken voor zich. Structureel is de werkloosheid onder allochtonen in Nederland driemaal zo hoog als onder autochtone Nederlanders. Maar tijdens het toppunt van de crisis in 2008 (op het moment dat de onzekerheid het grootst was) werden disproportioneel meer allochtonen ontslagen dan autochtonen waardoor dat percentage tijdelijk opliep.
Gelukkig is Nederland geen uitzondering. Als iedereen discrimineert, komt discriminatie namelijk in elk land voor. Dat er desondanks tussen landen verschillen zijn, heeft vooral te maken met dwang en cultivering (de kuddegeest). Waar in Nederland bijvoorbeeld bij lange na nog niet de helft van de bedrijven diversiteitsbeleid heeft ingevoerd, ligt dit cijfer in landen als de Verenigde Staten en Canada veel hoger. Organisaties in die landen hebben dan ook geen keus omdat er dwangmaatregelen zijn die de menselijke neiging om te discrimineren beteugelen (denk bijvoorbeeld aan de vermaarde ‘equal opportunity employment commission’). Maar dat is niet alles.
Als het om cultivering gaat, vergeet dan niet de rol van de media die (overigens samen met politici) noodgedwongen moeten inspelen op primaire emoties (zoals angst en woede) om hun verhalen te slijten in ruil voor geld of aandacht. Dus als daarom voor een beetje sensatie vrijwel dagelijks het verband wordt gelegd tussen etniciteit en bijvoorbeeld criminaliteit (of ‘terrorisme’ – waarvan de werkelijke dreiging eveneens schromelijk wordt overdreven) – dan is het niet zo gek dat veel mensen vergeten waar het werkelijk om draait. Dus dat sociaal economische factoren (inclusief uitsluitingsmechanismen) de drijvende motoren zijn achter zowel crimineel gedrag alsook achter radicalisering.
Kortom, hoe meer het in de media om geld en kijkcijfers draait, hoe minder het draait om waarheidsvinding – waardoor een ideale voedingsbodem ontstaat voor nog meer discriminatie. Zet je dus schrap.
Ook al kan er in de tussentijd nog veel gebeuren dat het zojuist beschreven proces ondermijnt, vooralsnog wijst alles in een en dezelfde richting, namelijk – dat de tijd steeds rijper lijkt te worden dat er ergens in het Westen een leider opstaat die openlijk discrimineert.
Inderdaad, de tijd lijkt misschien wel rijp voor een Donald Trump.