U heeft er misschien al iets van gemerkt. Politiek Den Haag is van start gegaan met de gebruikelijke vierjaarlijkse linguïstische gangrape in aanloop naar de verkiezingen in maart volgend jaar. En de gong is nog niet geslagen of men strooit al met de visioenen gelijk Zwarte Piet zijn pepernoot. Betere analogie in dit verband zou zijn “gelijk afgehakte ledematen in een romeinse arena”. En reken maar dat de taalkundige koektrommel nog royaler rond zal gaan dan u misschien gewend bent van eerdere verkiezingen, want like it or not, er staat ditmaal meer op het spel. Veel meer.
Want toen was daar ineens het politieke feit Trump Dat, en de belofte van een nieuwe (en dus als beangstigend ervaren) wind die nu het gehele Anglo-Amerikaanse politieke bestel op scherp zet. Ik laat de leden der Eerste Kamer, die staatsrechtelijke blindedarm, maar even buiten beschouwing want te duurkitsch om uit de gelambriseerde leunstoel te rollen voor dialoogdoeleinden met het stemvee.
Nu de vernieling zich lijkt te hebben meester gemaakt van de malloten is daar een schare fakkeldragers om ons smachtend kiesvolk te verlossen uit onze zielenpijn, want kijk daar nu eens: de duracelkonijntjes zijn aan het werven geslagen met hun triangeltjes, trommeltjes en ander jostiband-instrumentaria. Men doet er goed aan de komende tijd op een heuse linguïstische anschluss te rekenen vanuit bestuurlijk Den Haag, die kennelijk uit een brede bezem-begrippenboom is gesodemieterd en elke tak heeft geraakt op zijn val naar beneden.
En laat ik daar nou juist een heuse decoderingsmanual uit mijn gekostumeerde mouw vallen, speciaal vervaardigd ter meerdere glorie van de letteren. U kunt onderaan dit artikel alvast de doneerknop indrukken voor royale schenkingen aan mijn adres en daarmee aan die van de letteren in het algemeen, want die komen zo langzamerhand ernstig in het gedrang – en daar komt bij dat Joop van den Ende alleen theater doet. Zucht: als we hem, Joop bedoel ik dan, er nou eens van konden overtuigen dat schrijven ook een soort theater is, in zekere zin, maar dan zonder de dure decorstukken en acteurssalarissen, dan weet hij wel raad met, zeg, mijn bankrekeningnummer, wat denk jij? In elk geval kan ik dan eindelijk weer eens een paar treeën Schultenbrau afrekenen bij Ivanka van de Aldi in Veghel.
Op het gevaar af mij het verwijt van taalrelativistische mierenneukerij op de hals te halen, en uit een soort anticiperende ontreddering, spreid ik maar alvast een denkbeeldig visnet van aanhalingstekens uit over alle klakkeloos voor waar aangenomen maar bij nadere bestudering volstrekt nietszeggende terminologie waarmee de argeloze burgerman gebombardeerd zal worden in de komende maanden. Zet u schrap, mensen.
De Pechtoldjes, Samsommetjes en Buma’s van dienst zullen u schaamteloos om de oren slaan met obligate oneliners als “wij staan voor een inclusieve samenleving”, het nietszeggende “je moet een goed verhaal hebben”, het tenenkrommende “je niet door angst laten leiden”, het ten hemel schreiende “in dialoog gaan met elkaar”, de roep om “verbinding”, het alles-en-niets-omvattende “haatzaaien” en al die andere dooddoeners uit de grabbelton van de Grote Begrippen.
Neem de term “polarisering”. Ook zo’n veelgehoorde frase die men niet stevig genoeg kan inklemmen tussen aanhalingstekens, want wat zeg je dan eigenlijk? Ik polariseer, jij polariseert, wij polariseren, lalalalalala (*Sonny Corleone-modus aan*- bada bing bada bam bada boom *Sonny Corleone-modus uit*). Afijn, ik geloof dat ik me maar een tijdje terug moet trekken in de Schotse Hooglanden. Of in een vat Whisky. Of allebei.
De vanzelfsprekendheid waarmee de taalpepernoten worden rondgestrooid vindt haar oorsprong in de gedachte dat er iets was dat er nu niet meer is, maar dat er beslist wéér moet komen. Welbeschouwd kan een onverdeelde samenleving natuurlijk niet bestaan, hééft die ook nooit bestaan en zál die nooit bestaan. Ook niet als je het echt heeeeeeel graag wil. Voor zover zij al wenselijk is, wat zij niet is, moet elke suggestie van een geëgaliseerde samenleving worden gelezen voor wat zij is: een suggestie, een bewering, een volstrekt fantoombegrip dat bedoeld is om de existentiële verwarring weg te nemen bij een volk dat zich geen raad meer weet met zichzelf.
Als men bijvoorbeeld praat over de inclusieve samenleving- ik ben geneigd te zeggen: überhaupt “samenleving”- dan praat men over iets dat niet bestaat, zo min als Atlantis, de verschrikkelijke sneeuwman, Niburu, “orbs”, de elfjes van Arthur Conan Doyle, of een min of meer werkzame BioStabil. Het begrippenpakket is ondertussen zodanig ingebakken, en zozeer onderhevig aan syntactische inflatie, dat het zich langzamerhand met weerhaken heeft vastgezet in het alledaags taalgebruik.
Maar alle taal terzijde, zijn wij getuige van de teloorgang van de humor en derhalve de wederopstanding van de moraal, lees: den doodt. Hoogste tijd dus om de zwarte toets maar eens aan te slaan, want geloof maar dat er een bloedstoof pruttelt in de pan van het collectief onbehagen. Zoals ik al zei: zet u maar schrap.