Onlangs verscheen de door Ilja Leonard Pfeijffer samengestelde bloemlezing De Nederlandse poëzie van de 20ste en 21ste eeuw. Bij het bestuderen van het boek was al opgevallen dat werk van een vele bekende poëten, zoals Huub Beurskens, Bart Chabot, Hans Dorrestijn, Willem Elsschot, Judith Herzberg, Tjitske Jansen, Gerard Reve, Ivo de Wijs en ruim driehonderd anderen, ontbrak. Eerst na publicatie van de TPO-recensie werd duidelijk dat een aanzienlijk aantal dichters had geweigerd toestemming tot overname te verlenen.
Op zich geen vreemd verschijnsel: bij elke overzichtsbloemlezing zijn er sommige dichters die om uiteenlopende redenen weigeren mee te werken. Het is gebruikelijk dat de namen van die dichters, soms mét de titels van de geweigerde gedichten, in het voorwoord van zo’n anthologie vermeld worden, zodat de lezers tóch hun weg naar de sterkste poëmen vinden. Maar Pfeijffer zwijgt in zijn voorwoord over de weigeraars en hult zich in stilzwijgen over de ontbrekende gedichten.
Twee neezeggers hebben inmiddels verteld waarom ze weigerden. Een van hen is Tjitske Jansen, de succesvolste dichter van de afgelopen veertig jaar – van haar debuutbundel Het moest maar eens gaan sneeuwen (2003) verscheen onlangs de 22ste druk. Over de kwaliteit van haar werk is vrijwel iedereen het eens: deze is zeer hoogstaand én zeer toegankelijk.
Tjitske Jansen schrijft op haar Facebookpagina * :
“Pfeiffer heeft mij ooit, na een literaire avond waarop wij allebei hadden voorgelezen, uitgenodigd het bed met hem te delen. Ik heb deze uitnodiging beleefd afgeslagen. Vervolgens heeft hij op zijn website gezet ‘Tjitske Jansen is natuurlijk niets’.”
Vervolgens ontvangt Jansen een brief van uitgeverij Prometheus waarin haar wordt bericht wordt dat Ilja Pfeijffer ‘graag’ één gedicht van haar wil opnemen en of ze, à raison de 10 euro, toestemming tot overname wil verlenen.
Jansen weigert:
“Ik vind Ilja Pfeijffer een naar zelfingenomen niet integer iemand. Misschien als hij meer dan één gedicht van me had willen opnemen, was ik zo opportunistisch geweest toch toestemming te geven. Ik weet het niet. You cannot live in if. Hoe dan ook vind ik dat ik dat ik meer dan één gedicht ‘waard’ ben.
“Verder hou ik niet van het werk van Pfeijffer. Hij heeft een onmiskenbaar groot talent. Maar zijn eigendunk is in bijna elke zin van hem te lezen en daarmee vergiftigt hij mijns inziens dit talent. En waarom zou ik in een bloemlezing willen staan van iemand die zelf werk maakt waar ik niet van hou? Verder ga ik er geen woorden meer aan vuilmaken. Ik heb genoeg te doen.”
Pfeijffer laat in een reactie op bovenstaande beschuldigingen aan TPO weten:
“Dat ik Tjitske Jansen in het verleden ooit het hof zou hebben gemaakt, is onwaar. Wellicht is het misverstand gerezen vanwege het feit dat ik altijd aardig tegen haar ben geweest, omdat ik haar altijd aardig heb gevonden. Ik heb nooit kwaad over haar gesproken op mijn website. Ik heb niet eens een website.
“Ik vind het oprecht jammer dat Tjitske Jansen toestemming heeft geweigerd voor de opname van een gedicht van haar in mijn bloemlezing, want ik vind haar een goede dichter die eigenlijk niet zou mogen ontbreken in het overzicht.”
‘Altijd aardig tegen haar’ is misschien toch niet helemaal waar. Want 13 jaar geleden schreef Jeroen de Valk in het Utrechts Nieuwsblad (op 10 november 2003) het volgende:
“In literair opzicht was 2003 een rampjaar. Er verschenen weliswaar honderd nieuwe Nederlandse dichtbundels, maar driekwart daarvan is simpelweg ‘kut’. Dat vertelde Ilja Leonard Pfeijffer met bulderende stem op Spraakmakers, het literaire jaaroverzicht in Vredenburg. (…) Poëzie moet elitair en ontoegankelijk zijn, zei hij keer op keer. Dichters die pogen ‘een kluwen te ontwarren’, vervullen hem met walging.
Pfeijffer, zelf ook dichter, bleek vooral een hekel te hebben aan wat hij zelf ‘de lekkere wijven-poëzie’ noemde. Ofwel: de gedichten van de goed uitziende en relatief jonge poëten die in het afgelopen jaar werden gebundeld. ‘Tjitske Jansen is natuurlijk niks’, baste hij. Sylvia Hubers? Zelfde laken ‘n pak. En waarom? Omdat hun taal ‘aangeharkt’ en ‘dus kitsch’ is. Bovendien poseerde een van hen onlangs voor het blad Marie Claire.
Hubers, Jansen en andere door de gehaktmolen gehaalde scribenten zaten in de zaal, maar lieten deze tirade hoofdschuddend voorbijgaan.”
Toegegeven, dat was in 2003. Maar wat Pfeijffer anno 2016 beweert klopt maar half:
“Ik heb nooit kwaad over haar gesproken op mijn website.”
Het was wellicht niet op zijn website, maar wel in een zaal, recht in haar gezicht. En niet alleen in haar gezicht, in dat van honderden anderen. Toch, het is 13 jaar geleden.
Pfeijffer stelt verder:
“Ik heb niet eens een website.”
Nu niet nee – maar vroeger wel. Het Internetarchief liegt niet: hier een momentopname uit juni 2008.
Tjitske Jansen sprak trouwens niet over een website, maar over Pfeijffers Facebookpagina. De bloemlezer is sedert 2009 een ijverig Facebookgebruiker – na te gaan of hij de gewraakte opmerking ook dáár deed is ondoenlijk, bovendien onnodig: dat hij de gewraakte uitspraak ooit deed staat vast.
Eén van de andere weigeraars, Huub Beurskens, verwees me naar zijn blog, waar hij zijn respons op het schrijven van uitgeverij Prometheus, met een scan van de desbetreffende mail, al in augustus gepubliceerd had. In dat recente stuk geeft hij geen motivatie voor weigeren – dat deed hij namelijk eerder, al in 2008:
“Wantrouw elke dichter die zich voordoet als cultuurdrager in de gedaante van een op kwaliteit selecterende en hiërarchisch ordenende poëziebloemlezer.
Wantrouw elke cultuurdrager in de gedaante van een op kwaliteit selecterende en hiërarchisch ordenende poëziebloemlezer die ook zichzelf dichter noemt.”
Bij het schrijven van dit stuk is verder duidelijk dat ook Arie van der Berg, de erven Willem Elsschot, René Huigen, de erven Gerard Reve en Willem van Toorn expliciet geweigerd hebben. Waarom? We weten het niet. Noch weten we hoeveel anderen ‘njet’ hebben gezegd.
Pfeijffer hierover in een reactie aan TPO:
“In overleg met Job Lisman heb ik besloten de weigeraars niet in het voorwoord te noemen om ze niet meer eer te verschaffen dan ze verdienen. Of dit een verstandig besluit was, valt te betwisten, gezien de misverstanden die nu rijzen.”
Wat niet te betwisten valt, is het gegeven dat Pfeijffer nogal eigenaardig met dichters en gedichten omspringt. Daarbij blijft weinig over van zijn ‘elitaire genuanceerdheid’, waarmee hij zichzelf donderdag in het NRC Handelsblad nog aanprees.
Als je de verklaring van Tjitske Jansen legt naast recensent Guus Middags opmerkingen over Pfeijffers bloemlezing, eveneens in het NRC van 17 november: “Verder valt ook een voorkeur op voor pik-en-kut-verzen: veel seks, knijpen, billen, borsten, masturbatie en hulpmiddelen”, dan ontstaat een toch ietwat onthutsend beeld van een man die al zestien jaar poogt Dichter des Vaderlands te worden.