Nachoem M. Wijnberg (1961) komt met ‘Van groot belang’ de eer toe één van de dikste dichtbundels, ooit in Nederland verschenen, het licht te laten zien. Je kunt veel zeggen over deze dichter, maar niet dat hij zijn woorden eindeloos blijft wikken en wegen, en zo ja, dan moet er ernstig getwijfeld worden aan zijn nachtrust, want als hij alle woorden in alle gedichten in ‘Van groot belang’ daadwerkelijk gewikt en gewogen heeft, moet hij maanden amper aan slaap zijn toegekomen. Als lezer komt het consumeren van Wijnberg’s lijvige, talrijke, breed uitlopende en soms oeverloze gedichten nog het dichtst in de buurt van een urenlange wandeling door een woud waar geen einde aan komt. De dichter lijkt er een sardonisch genoegen in te scheppen alle bomen in het woud even belangrijk of even onbelangrijk te maken, zodat de lezer helemaal zelf kan bepalen waar hij nadruk, klemtonen of accenten wil leggen. Deze modernistische opvatting van het dichterschap – ‘ik schrijf niets voor, zoek het zelf maar uit’- is meestal niet zo besteed aan het grote lezerspubliek (dat houvast wil), maar des te meer aan poëziejury’s. Geen wonder dat ‘Van groot belang’ dus tot de vijf genomineerde bundels behoort voor de VSB Poëzieprijs.
Om de lezer een indruk te geven van de ongebreidelde ruimte die Wijnberg zichzelf toestaat, citeer ik de titels van enkele gedichten uit deze bundel. Op pagina 42, bijvoorbeeld: ‘Kun je jouw bankier, of een andere bankier die nu/nog wakker is, vragen om snel aan goedkoop geld/te komen, maar heel veel, niet een beetje?’. Let wel, dit is dus de titel van het gedicht. Daaronder volgt nog het anderhalf pagina lange gedicht zèlf! Of neem het gedicht op pagina 83, dat als titel draagt: ‘Waar kun je nog meer belasting over moeten/betalen en op welke manieren kun je belasting/betalen of wat kun je verder doen in plaats van/belasting betalen?’ Of het gedicht op pagina 134 met de titel: ‘Als je broers en zusters klagen dat ze enkel als/ meneer of mevrouw aangesproken worden, vraag/je ze of zij denken dat jij de erfenis van jullie/vader, de koning, opgemaakt hebt’’, En tenslotte, om het af te leren, de titel van het gedicht dat op pagina 145 staat: ‘Vervolgvragen over het verband tussen/specialisatie en tijdelijke arbeidscontracten’.
Met zijn enorme lappen poëzie – die bovendien uitblinken in doodlopende of express vergezochte redeneringen – heeft het er veel van weg, dat Wijnberg elke poging van een literatuurvorser vat te krijgen op een gedicht, laat staan op de hele bundel, actief wil ontmoedigen. Sterker: wie, zoals ik, de moed heeft gehad de bundel tot zich te nemen (‘door te spitten’ is misschien een adequatere term) moet welhaast concluderen dat het creëren van een volkomen ondoorzichtig taal labyrint de voornaamste doelstelling van deze dichter moet zijn geweest. Als er al sprake is van een zeker leesplezier, dan zit het in de paar passages in de bundel die niet a priori in de richting van wartaal gaan, maar – per ongeluk? – een samenhangend beeld vormen. Geheel in de modernistische traditie zal de dichter ter verdediging zeggen dat het construeren van ‘sprookjes’ of ‘makkelijk leesvoer’ zijn taak niet is, en dat juist het puzzelen in de tekst de kwaliteit annex diepgang ervan bewijst, maar dan nog ben ik geneigd tegen Wijnberg te zeggen: ‘lieve schat , waarom zoveel in één keer? doseer!’. Maar ja, in de poëzie is alles geoorloofd, ook onmatigheid – dus welke poot heb ik om op te staan? Eén van de weinig zekerheden die Wijnberg bereid is je in deze bundel toe te werpen, is dat hij gefascineerd is door economisch gerelateerde fenomenen als ruilen, uitwisselen, vervangen, waarderen, dromen, voorstellen, vergelijken, omzetten, betalen, innen, inwisselen, uitrekenen, boeten, belonen, winnen en verliezen. Bijna elk gedicht lijkt op de tekstuele vertaling van een geïmproviseerde dan wel duistere economische wet of these. Dit kan wel eens tot luttele sprankjes humor leiden, zoals in de eerste strofe van het poëem ‘Belastingen’ op pagina 91, die luidt: ‘Hoe ging je ook alweer/voor een oorlog betalen?’
Sta niet vreemd te kijken als Nachoem M. Wijnberg met ‘Van groot belang’ de prestigieuze VSB-Poëzieprijs van 25.000 euro in de wacht sleept. Al was het maar omdat hij ‘m al eerder won met de bundel ‘Het leven van’, in 2009. Soms gun je zo’n riante prijs aan een arme sloeber die zich met zijn laatste centen aan de poëzie vastgrijpt, in plaats van aan een gevestigde hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam (‘Professor of Cultural Entrepreneurship and Management’), zoals Wijnberg, die zijn wetenschappelijke proza bijna naadloos laat overgaan in zijn poëzie, maar al te sentimenteel zullen we inzake poëzieprijzen maar niet worden. Er zijn in de bundel ook redenen te vinden waarom Wijnberg die prijs wél verdient, zoals de tweede strofe van het gedicht ‘Eigendom’ op pagina 63:
‘Wat is het kleinste wat je in eigendom kunt hebben dat je niet afgenomen/mag worden, niet met een wet en niet met belastingen, niet door een/engel en niet door een vertegenwoordiger?’
De meest positieve uitleg die je aan ‘Van groot belang’ kunt geven, is dat het van kaft tot kaft de rationele basis van de economische wetenschap ter discussie stelt. ECB-president Mario Draghi zou zomaar eens een ultieme fantast kunnen zijn, in plaats van een rationele beslisser.
‘Van groot belang’, gedichten, Nachoem M. Wijnberg, uitgeverij Atlas Contact, 250 pagina’s, 34, 99 euro