Werd ik me daar toch even helemaal van mijn stuk gebracht. Ene Willem Tieske Derks, een dichter zo blijkt, gaf onlangs een alleraandoenlijkst stukje strijdbaarheid ten beste toen hij mij een berichtje stuurde waarin alleen dít te lezen viel: “Vechten?”
Alleen dat. Vechten.
Omdat ik nogal beeldend ben ingesteld zag ik hem al zitten: foeilelijke maar praktisch ingerichte Xenos-woonkamer inclusief quasinonchalant opgeschuurde lockerkast, Boeddhabeeld zoals het hoort met gelaat gericht naar buiten, met als slagroom op de burgermanstaart een draak van een IKEA-reproductie boven de bank (iets met een uit een paarse zee opspringende dolfijn tegen de achtergrond van een belachelijk-roze ondergaande zon).
Ik lolde me natuurlijk helemaal gaar en antwoordde: “Akkoord, vrind- leuk!- maar op voorwaarde dat ik de eerste klap uitdeel.”
Geen reactie. Imagine my surprise. Jammer, want dan had ik er nog even aan toe kunnen voegen dat ik nooit zonder boksbeugel van huis ga, maar toen was meneer natuurlijk alweer offline. Gedichten schrijven natuurlijk.
Waar ik precies de eer aan te danken heb te worden uitgenodigd voor een potje 19e-eeuws poesjkiniaans duelleren, is mij onduidelijk. Ik zal wel weer een of andere bijdehante opmerking onder een van zijn geestig bedoelde taalvondsten hebben geplempt. Gewoon voor de leuk. Maar ik moet toegeven dat ik getriggerd was. En aangenaam verrast dat er nog steeds zoiets bestaat als strijdbaarheid bij de dichters. Dit soort initiatieven, hoe potsierlijk ook, moeten niet smalend worden weggelachen. Ons Tieske is tenminste strijdbaar- en laten we eerlijk zijn: strijdbaarheid is al heel wat in het door decennialang vruchteloos poseren uitgeteerde bolwerk van literaire “soirees”, tegenwoordig ook online te raadplegen trouwens.
Dit stukje is dan ook opgedragen aan onze Purmerendse Poesjkin. Moge zijn gedroomde gesammtroman worden uitgegeven bij een respectabel uitgevershuis, en moge zijn moedertje de 30 graden-was blijven scheiden van de 90.
Tieske staat natuurlijk niet op zichzelf. Tieske maakt onderdeel uit van een wereldje, zoals wij allemaal onderdeel uitmaken van een wereldje. Maar het wereldje waar Tieske deel van uitmaakt is heel bijzonder, althans zo doet men het vaak voorkomen. Ik heb uit betrouwbare bron vernomen dat alleen al in Nederland honderden van zulke geruststellende literaire collectieven actief zijn, compleet met oplopende graden van inwijding, knipogen, en piramidale vrijmetselaarsgebaren die de mensen moet bevestigen in hun uitzonderlijkheid. Men stelt penningmeesters aan, en wisselt juichende besprekingen van de nieuwste Abdelkader Benali af met het volstouwen van speciaal voor de gelegenheid geprepareerde rancunejoints die vervolgens vrolijk rondgaan tijdens de redactievergaderingen (waarmee we gelijk een verklaring hebben gevonden voor het bevreemdende nieuwsfeit dat Propria Cures de grote stilist Abou Jahjah als gastredacteur heeft aangesteld voor de komende zes nummers, net op tijd om nog te worden opgenomen in de Pikorde van Jan Zandbergen). Zoals ik al zei: ik ben beeldend ingesteld.
De werkelijkheid is dat al die merkwaardige molshopen thans functioneren als een soort facilitaire dienst voor fittiekickers, waar schrijvers zonder boeken boeken bespreken en dichters zonder gedichten voordragen uit andermans werk. Je loopt ze wel eens tegen het lijf (of zij jou), tot grote hilariteit van omstanders die er kennelijk een boosaardig genot aan ontlenen om mij te zien schuimbekken over de grond, om daarna ineens stil te vallen, geduldig wachtend op een non en balseming.
Neem het online literaire tijdschrift Tzum bijvoorbeeld, een bezoek waaraan garant staat voor groot en laveloos vertier. En neem Tzum’s manusje-van-alles Coen Peppelenbos. Coen WIE, vraag je? Coen Peppelenbos, stupid! Een dichter van soorts die zich onlangs zo vrij voelde om TPO weg te zetten als “colporteur van complotten”. Had hij eens even buiten TPO’s eigenste gesel der aluhoedjes Annabel Nanninga gerekend, die immers op wekelijks basis complotten tot compost schrijft, maar goed. Het bekt lekker weg, nietwaar Coen? Laat ik van de gelegenheid gebruik maken om de stroman om te dopen tot het Peppelenbosje, als in: “Kijk daar, Pietje doet een Peppelenbosje” of “Jantje Peppelenbost Freek helemaal de moeder”. Bekt óók lekker weg trouwens. En zo wordt drs. Peppelenbos toch nog vereeuwigd in de alledaagse taal, via een omweg en misschien niet op de manier waarop hij had gehoopt, maar toch: de literatuur vraagt grote offers, eeuwige roem komt met een prijs, en meer van zulks.
Los van het feit dat TPO natuurlijk juist geen complotcolporteur is- ik bedoel, leer mij de complotten kennen– het is natuurlijk ergerniswekkend in het extreme dat de schrijvers die schrijven over schrijvers voor een publiek van toekomstige schrijvers zich een oordeel permitteren over TPO, GeenStijl of elke ander online medium dat niet kampt met allerlei subklinische onsterfelijkheidswanen maar wél met de voeten in de modder staat. Het lijkt mij zo dat de minnaars der vaderlandse letteren, al dan niet verenigd in hermetische schemersociëteiten, denkelijk wel wat anders aan hun hoofd hebben momenteel dan spuitpoepen op rechts, want McFly! Wake up, McFly! De literatuur balanceert thans tussen curatief en palliatief, waarbij de balans door lijkt te slaan naar dat laatste. Om dat tij te keren is meer nodig dan het leeglepelen van een of ander vaag sociaal-maatschappelijk betrokkenheidspotje.
Er zijn lieden die zo ver gaan te zeggen dat de zon gezwind ondergaat in literair li-la-lollyland, met dien verstande dat de afglans der groten nog net genoeg licht afgeeft voor het kleiner grut om wat laatste stralen mee te pikken. Er zijn zelfs boze tongen die beweren dat de literatuur anno 2016 tot aan de enkels in het graf staat.
“Maar ho eens even, jij!”, hoor ik demense al tegenwerpen. “Wie de neuk ben jij dan helemaal om de literatuur dood te verklaren en je een oordeel aan te matigen over zij die het schip der letteren door deze wansmakelijke tijden navigeren?”
Allereerst lijkt mij is dat het enige dat wordt genavigeerd het darmkanaal is van deze of gene “gevestigde schrijver”, althans wat daarvoor moet doorgaan: die paar zelfverklaarde zwaargewichten met 2000 verkochte boeken op hun naam en gratis loge in Zuid-Frankrijk. Opnieuw: ik heb het hier natuurlijk over het kleinere gruis dat opstuift achter de rollende bolders- met dien verstande dat alles, het gruis en de bolders, tenslotte te water plempt. Alles moet kapot want alles gáát kapot. En dat is maar goed ook, want niets is zieliger dan een zieke die nog net de kracht kan opbrengen zichzelf morfine toe te dienen maar niet zonder hulp zijn bed uit kan komen.
Je kent ze wel. De mensen die Ronald Giphart aanslaan als meesterverteller, mensen die regelmatig zeggen “geïnspireerd” te zijn, mensen die Abdelkader Benali best leuke boeken vinden schrijven maar Hafid Bouazza met een scheef-verschillig oog aangluren want onwelgevallig; mensen die blij zijn als een kind met de like die ze van Stella Bergsma hebben gekregen, terwijl ze alvast nadenken over hoe ze Ilja Leonard Pfeiffer morgen weer eens nadrukkelijk niet voor het hoofd gaan stoten, en vooral mensen die zich verliezen in interliteraire fitties, die weliswaar werkten voor Willem Frederik Hermans en Gerard Reve, maar niet voor Coen Peppelenbos en Chrétien Breukers (die laatste schrijft overigens best aardig, maar mijn oom Lodewijk zei al: met aardig verzet je de bergen niet).
Maar toch: wie denkt meneertje TPO-tuig van de richel wel dat hij is om ons eens even helemaal de moeder te duiden op die Wilders-in-de-kaart-spelende griezelsite van guurrechtse snit (TPO)? Met Emily Dickinson antwoord ik dan: “I’m Nobody. Who are you?”
Laat precies dát- niemand in het bijzonder zijn bedoel ik dan- mij nu tot de aangewezen persoon maken om mij eens heerlijk ongecompromitteerd vrolijk te maken over de laatste doodsreutels van de vaderlandse letteren, althans over de marges daarvan, hoewel ik hiermee niet de indruk wil wekken een bommetje te willen leggen onder de Nederlandse literatuur of iets dergelijks, want er is een hoop nodig voor mij om de Eerste Wet van de Sociale Hygiëne (gij zult u verre houden van kapotirritante fittiekickers) te overtreden.
De Groten schreven naast pinnige polemieken ook nog eens hele goede boeken, waaruit wij de les trekken dat het tegenwoordige gekrakeel in de marges op het vreselijke misverstand berust dat een beetje vrijblijvend brassen op een literaire blog groot schrijverschap veronderstelt. Nieuwsflits: dat doet het niet. De impotente naargeesticus, sluw geworden in de strijd om het schrijverschap, werpt zich zonder aarzelen op elke bedremmeld uitziende cavia uit Culemborg die maar op zijn pad komt (die er op zijn/haar beurt de hand niet voor omdraait om de letterkundige van dienst af en toe te “helpen” voor zijn moeite. Je houdt van de literatuur of je doet het niet, zullen we maar zeggen). Zo deelde ik eens een draadje met wijlen Joost Zwagerman waar ook een roedel lettergekkies in de houding sprong om zich in te likken bij de grote meester. Niets is pijnlijker dan “wel aardige” hobbyschrijvers die elkaar conspiratief aanstoten terwijl ze in het gevlij willen komen van iemand die wél wat kan. Met een zwakke glimlach luisterde ik dan naar de sterke verhalen (Zwagerman vermoedelijk ook), om dan met een beslissend gebaar het glas te heffen op de letteren en hun gewillige minnaars: salute! (wat naast het gangbare ‘proost’ ook ‘verlossing’ kan betekenen).
Ik heb het dan natuurlijk nadrukkelijk niet over de gewezen aanvoerders van dit eerbiedwaardige ambacht die nog bij leven zijn bijgezet in het mausoleum der Gelauwerde Groten. Ook doel ik niet op de vele bejaarden die staan te wachten op hun beurt om neer te knielen bij de greppelranden van de voortschrijdende tijd; de Jan Siebelinkjes en Van Disjes nog even daargelaten, maar ook de beminde Komrij- wijlen Gerrit- is alweer de oude wereld, zo goed als een gigant als Jeroen Brouwers dat is, die niettegenstaande decennialang kankeren op zijn broodheren op de valreep alsnog de laurierkroon krijgt opgezet.
En zelfs de jongere garde is postuum. Een schrijver als Arnon Grunberg mag dan met verve de literaire outsider uithangen (misschien omdat hij ook wel aanvoelt dat de literaire traditie waar hij zich zo nadrukkelijk buiten plaatst het minus de hoogdravendheid zal moeten stellen, althans als ze nog een rol van betekenis wil spelen in het verdere verloop van de 21ste eeuw) ook dat is allemaal voorbij het graf. Allemaal oude wereld. Een mooie wereld. Een betere wereld misschien. Een wereld die ik liefheb als een dolle, maar het is geen levensvatbare liefde, dus hoe eerder je de nostalgie te boven komt hoe beter.
Foto: wijlen Harry Mulisch, De Grote 1.