Het gaat sinds begin deze eeuw beter met de integratie van allochtonen en hun kinderen, maar niet op elk gebied. Een rapport van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) laat zien dat de tweede generatie de motor is achter de stijgende lijn.
Uit het rapport blijkt dat op het gebied van criminaliteit het verschil met autochtone Nederlanders in aantallen kleiner zijn geworden. Toch geldt dat allochtonen ongeveer vier keer zo vaak (2,7 procent) verdacht zijn van een misdrijf als autochtone Nederlanders (0,7 procent). Het gaat dan vooral om jonge Antilliaans- en Marokkaans-Nederlandse mannen.
Ongeveer de helft van de jonge en tweede generatie Turkse en Marokkaanse Nederlanders blijkt zich (heel) sterk Nederlander voelen. Tegelijkertijd voelt ongeveer drie kwart van hen zich (heel) sterk respectievelijk Turks of Marokkaans. Ze hebben autochtone Nederlanders in hun sociale netwerk, maar gaan in hun vrije tijd toch vooral om met mensen met een zelfde achtergrond.
Jongeren van de tweede generatie zijn over het algemeen vaker hoger opgeleid en spreken beter Nederlands. Tegelijkertijd blijft het voor niet-westerse migranten lastig(er) een (goede) baan te vinden dan voor autochtone Nederlanders. Ook als zij even hoog zijn opgeleid of als zij beschikken over evenveel werkervaring. Wel doen Turks- en Marokkaans-Nederlandse vrouwen het beter op de werkvloer en is er inmiddels een grotere middenklasse onder migranten.
De verwachting dat met de wisseling van de generaties de integratie versnelt, komt maar ten dele uit. Ook zijn niet-westerse groepen negatiever geworden over het maatschappelijke klimaat in Nederland; ze hebben meer het gevoel gediscrimineerd te worden.
De studie, Integratie in zicht?, gaat over de ontwikkeling in de afgelopen tien tot vijftien jaar. Er werd vooral gekeken naar Turkse, Marokkaanse, Surinaamse en Antilliaanse Nederlanders en naar de groep ‘overig niet-westers’.
Anp