Elk boek is een belofte. Er moet ‘iets’ zijn dat jou doet besluiten jouw dure tijd in het lezen ervan te gaan steken. De belofte van een boek wordt doorgaans zo heet mogelijk gestookt in de flaptekst, want hoe ‘heter’ de belofte, hoe groter de kans dat je het boek daadwerkelijk zult aanschaffen. Omdat ik bovengemiddeld geïnteresseerd in marketing, en in de afstand tussen belofte en werkelijkheid, dreigt mijn recensie wel eens uit te lopen op een beoordeling van de flaptekst. Hoe accuraat, scherp, leugenachtig, misleidend, intrigerend of vals is de flaptekst van het geconsumeerde boek – en dan vooral achteraf gezien, als je het boek van kaft tot kaft hebt doorgeploegd en er, grofweg, maar twee opties zijn: het was fantastisch (zoals de flaptekst reeds beloofde) of het viel tegen (de flaptekst was een onbetrouwbaar geformuleerd lokkertje). Dit gevaar doet zich extra voor bij de roman ‘Ik haat het internet.’ van Jarett Kobek, louter en alleen omdat in de flaptekst een citaat van de New York Times is opgenomen, waarin de auteur, Kobek dus, wordt vergeleken met mijn lievelingsschrijver, Michel Houellebecq. (‘Een beetje Houellebecq en een beetje Piketty,’ luidt het krantencitaat, om precies te zijn.)
De uitgever poogt dus mee te surfen op de roem van de Franse meester, en dat maakte me extra scherp (kritisch) op wat ik ging lezen. Laat ik meteen maar met een straffe conclusie aftrappen: Kobek is de verste verte geen Houellebecq. Hoogstens kun je hem beschouwen als een ijverige leerling van de meester. Waar Houellebecq erin slaagt de mentale verrotting van individu en maatschappij te laten samenvloeien (één onvergetelijk personage kan model staan voor de ‘ziekte’ van ons allen), blijft Kobek steken in een moralistisch, bijna middeleeuws aandoend schema van goede en slechte personages, goede en slechte fenomenen, goede en slechte ontwikkelingen. De humor zit ‘m erin dat Kobek de platheid van zijn moraalsprookje zelf lijkt in te zien, en dat hij actief pleit voor het produceren van ‘slechte boeken’ (van ‘goede boeken’ ga je gapen en word je ideologisch gezapig, naar zijn mening), een pleitrede die hij met zijn roman ‘Ik haat het internet.’ concrete invulling geeft; boordevol ironie raadt hij namelijk zijn eigen werk aan als zijnde ‘een slecht boek’.
Is ‘Ik haat het internet.’ dan inderdaad een slecht boek? Nee, ben ik geneigd te zeggen, het is (zie nogmaals de flaptekst: ‘gewaagde anti-roman tegen de mensheid, geld en het vuil van Instagram’) vooral een rigoureus boek, dat zich verzet tegen commercie en marketing en de exponent van die twee: het vermaledijde internet. De toon van het boek valt goed te illustreren aan de hand van de manier waarop Kobek de Amerikaanse basketbalcompetitie, de NBA beschrijft, en één van zijn grootste sterren van de afgelopen decennia, Kobe Bryant.
“Kobe Bryant was een basketbalspeler met melanine in de kiemlaag van zijn opperhuid. Hij kreeg tientallen miljoenen dollars om de illusie van zingeving te wekken, terwijl hij een rubberen bal rondgooide in rechthoekige arena’s. Altijd als hij rubberen ballen rondgooide in de rechthoekige ruimtes droeg Kobe Bryant shirts met daarop de naam van de organisatie die hem betaalde: de Los Angeles Lakers. Op deze shirts stond ook zijn achternaam, Bryant, en het nummer dat de organisatie hem gegeven had. Het ogenschijnlijke doel van deze shirts was de spelers op het rechthoekige veld van elkaar te kunnen onderscheiden. Het daadwerkelijke doel van deze shirts was objecten te creëren met een illusie van zingeving die geschikt waren voor massaproductie.” (p. 71/72)
Deze passage lijkt schatplichtig te zijn aan de Duitse toneelschrijver en legendarische oproerkraaier Bertolt Brecht, die ooit het begrip ‘Verfremdung’ als literaire techniek introduceerde, ter opruiing van de massa’s. Waarbij het er om ging de meest vertrouwde en gangbare rituelen en verschijnselen uit het dagelijks leven (in dit geval een NBA-wedstrijd) dusdanig te beschrijven, of voor te stellen, dat de lezer (toeschouwer) zich er niet meer bij thuis voelt, letterlijk ‘vervreemd raakt’.
Al met al kan ik ‘Ik haat het internet.’ wel degelijk aanraden. Hoe vaak lees je nog een roman die uiting poogt te geven aan oprechte verontwaardiging annex boosheid? En vanuit een cultuurkritisch standpunt de zowat door iedereen bejubelde verworvenheden van de technologische maatschappij bewust door de het slijk haalt? Op driekwart van het boek zat ik te denken dat moslims zich wellicht aangetrokken voelen tot de nietsontziende aanval van Kobek, die, immers, de blanken (‘mensen met weinig melanine in de opperhuid’) aanwijst als de aanstichters en verdedigers van een egoïstisch kapitalisme, dat door digitalisering verder wordt aangejaagd. Schrijver Abdelkader Benali noemde het boek alvast ‘hyperintelligent’ en ‘tegen sociale media en alles waar het voor staat’, waarna hij tot de juichende conclusie – ‘Revelatie!’ – kwam. Wat Kobek in ieder geval vóór heeft op de vrome ideeën van de islam, is dat je veelvuldig om zijn roman kunt lachen. ‘Ik haat het internet.’ leest als één lange, komische zedenschets van San Francisco, waar creatieve mensen zichzelf aanpraten dat ze cool zijn, zichzelf vernieuwen en fantastische (groeps)seks hebben, terwijl ze, als we Kobek mogen geloven, halfdode zombies zijn, die eindeloos elkaars ideeën pikken en alleen een zekere luxe mogen genieten als ze de machten in Silicon Valley niet tegen de haren in strijken.
Op de één of andere manier richt de vijandigheid van Kobek zich, naast Instagram, vooral op het door hem gehate Twitter, ook al opgericht door ‘mensen met weinig melanine in de opperhuid’, en symbool van opgeblazen nikserigheid. Het levert op pagina 150/151 de volgende, knalharde passage op, nadat Kobek heeft geconstateerd dat de gemeente San Francisco Twitter met een belastingvoordeel van tweeëntwintig miljoen in een groot kantoorgebouw, Tenderloin, heeft laten trekken:
“De Tenderloin zat vol daklozen, drugsverslaafden en sekswerkers. Velen daarvan verkeerden in zeer slechte gezondheid. (…) Een grote meerderheid van die ongezonde mensen die in de Tenderloin woonden had een overvloed aan melanine in de opperhuid. (…) Terwijl Twitter op de zesde, zevende en achtste verdieping bezig was de wereld te veranderen, konden de werknemers naar buiten kijken en zien hoe crackverslaafde sekswerkers in elkaar werden geramd door tuberculosepatiënten. Het was een fijne tijd om voor Twitter te werken. Het was een rottijd om tuberculose te hebben.”
Net als na de romans van Houellebecq heb je na lezing van ‘Ik haat het internet.’ een kijk op de samenleving, die gegarandeerd een tikje somberder is dan toen je eraan begon.
‘Ik haat het internet.’, Jarett Kobek, Xander Uitgevers, 336 pagina’s, 19,99 euro.