Donderdag 15 december 2016 was het precies vijf jaar geleden dat journalist en denker Christopher Hitchens aan kanker overleed. Alhoewel Hitchens de laatste zou zijn om een esoterische uitleg te geven aan contingente data, is het toch een verjaring en daarom een goed moment om bij hem stil te staan. Wat was de aantrekkingskracht van Hitchens? Hoe inspireerde hij zovelen? Waarom kwam het publiek toch steeds in drommen aanzetten als hij ergens een debat voerde?
Wie niet schrijft, wordt niet gelezen. Wie gelezen wil worden moet dus productie draaien. En dat deed hij. Hij schreef dertien boeken, stelde er één samen (The portable atheïst) en pende daarnaast vier pamfletten. Er werden zes meer of minder dikke (maar vaker dikke) essaybundels samengesteld uit zijn losse analyses, recensies en stukken. Ook wist hij in samenwerking met onder andere Edward Said en Tony Blair zijn naam op de cover van nog een achttal boeken te krijgen.
Hier mag niet onvermeld blijven dat de NYUP in 2008 een boek getiteld Christopher Hitchens and his critics: Terror, Iraq, and the left publiceerde: een bundeling van stukken van Hitchens, inclusief kritiek daarop van belangrijke denkers als Noam Chomsky en Norman Finkelstein. En alhoewel het strikt gezien een dubbeltelling is, verdient ook The quotable Hitchens hier een eervolle vermelding. Hoeveel journalisten kunnen immers pochen dat hun uitspraken zo herlezenswaardig bleken dat ze zijn verzameld en gepubliceerd.
Dat brengt het totaal op niet minder dan 34 stuks.
Ondanks dat hij zo veel schreef, dronk hij ook flink. Of misschien is het omgekeerde waar: ondanks dat hij zo veel dronk, schreef hij ook veel. Maar de drank zat hem, aldus zijn autobiografie Hitch-22, geenszins dwars: ”(…) I drink relatively carefully. This ought to be obvious by induction: on average I produce at least a thousand words of printable copy every day, and sometimes more.” (p. 350) Graydon Carter, zijn editor bij Vanity Fair, bevestigt dit op z’n minst ruimschoots. Eerst stelt hij vast dat Hitchens’ inname tijdens een lunch (sic) uit een opeenvolging van scotch, wijn en cognac bestond. Toen ze daarna naar kantoor waren gestommeld, schreef Hitchens “(…) in a symphony of clacking (…) a 1,000-word column of near perfection in under half an hour.” Verbazingwekkend als het niets anders is.
Volgens Hitchens kan schrijven echter niet zonder lezen bestaan, zo zei hij in een zeer kijkenswaardig interview met C-Span, waarin overigens niet alleen zijn leven maar ook zijn prachtige appartement wordt besproken. En lezen kon hij. Volgens zijn eigen woorden herlas hij Rudyard Kipling’s Kim (á een dikke vette 200+ pagina’s) in “one session”.
In het aangehaalde interview met C-Span zegt hij:
“The essential thing for being a writer is being a good reader.” … & … “I like to think I have a life rather than a job or a career. It’s all to do with reading and writing, the only two things I was ever any good at… and public speaking, which I can also do.”
En inderdaad was debatteren misschien wel zijn meest memorabele gave. De manier waarop hij zijn opponenten kon overweldigen is legendarisch. Zijn geheugen, waaruit hij zonder veel moeite lange gedichten kon declameren, was op zijn minst fotografisch, en wist bijna altijd wel een sappige anekdote of humoristisch citaat op te duikelen dat hem net een klein of vaak zelfs groot stuk voordeel gaf. Er is zelfs een woord bedacht voor de voor Hitchens zo typische debattechnische knock-out: de Hitchslap.
Weet wel, Hitchens debatteerde niet per se om te winnen, maar veeleer omdat hij de saaiheid wilde verdrijven, wat hij ook opgaf als reden om te drinken. Zo zei hij eens tegen theoloog Douglas Wilson, dat hij, als hij ooit de laatste gelovige op aarde zou tegenkomen, diegene niet zou overtuigen van diens ongelijk. Het leek hem vreselijk als hij niet meer over geloofskwesties kon debatteren.
Los daarvan was hij overduidelijk iemand die graag naar zichzelf luisterde, en iedereen zonder die eigenschap kan zichzelf ervan verzekeren dat het erg moeilijk wordt om aan het woord te komen, laat staan op de grote podia der wereld.
Hitchens was als denker geen systeembouwer, maar meer een essayist à la Montaigne. En al essayerend heeft hij een aantal kleine doch niet mis te verstane bijdragen aan het publieke debat geleverd.
Ten eerste her-introduceerde hij een vertaling van “Quod gratis asseritur, gratis negatur” wat nu ook wel Hitchen’s razor wordt genoemd, i.e. de simpele stelling dat “what can be asserted without proof can be dismissed without proof.” Een erg effectief contra-argument als je een dergelijk gebrek aan argumentatie bij je opponent weet te ontdekken.
Ten tweede riep hij wat nu bekend staat als Hitchen’s wager het leven in:
“Name one ethical statement made, or one ethical action performed, by a believer that could not have been uttered or done by a nonbeliever. Can anyone think of a wicked statement made, or an evil action performed, precisely because of religious faith?”
Dit kan overigens een vage en waarschijnlijk niet geheel onterechte associatie oproepen met Edmund Burke’s bekende uitspraak dat: “the only thing necessary for the triumph of evil is for good men to do nothing.
Ten derde staat Hitchens bekend om een welluidende uitspraak die niet van hem is. De uitspraak in kwestie gaat over de onterechte (want intern tegenstrijdige) woordconstructie ‘islamofobie’:
“a word created by fascists, and used by cowards, to manipulate morons.”
Alhoewel het zeker ietwat Hitchiaans aandoet, heeft Sam Harris, naar aanleiding van een zeer lezenswaardig interview van hem met Ayaan Hirsi Ali, uitgezocht dat ene Andrew Cummins verantwoordelijk is voor deze prachtige zin, dus ‘credit where credit’s due’.
Als we bovenstaande eigenschappen combineren krijgen we wat we de Kerouac-factor kunnen noemen. Hij was iemand die net als Kerouac het sacrale en het profane, het geestelijke en het vleselijke, combineerde. Zoals hij zelf zei: “I’ve sinned with every organ I have.” Hitchens was slim en stoer. Drank, sigaretten en bravoure! Maar hij was ook een intellectueel en een denker en een filosoof.
Maar óók weer de avontuurlijke verslaggever die Cuba, Iran en Roemenië tijdens de revoluties bezocht. Daarnaast was hij te gast in onder andere Argentinië, Cyprus, Irak, Kurdistan, Maleisië, Uganda, Venezuela en Zimbabwe. Al die plaatsen bezocht hij niet voor niets. Hitchens beschouwde zichzelf altijd als links, en altijd als internationaal: iemand die zich het lot van alle onderdrukten aantrekt, waar ook ter wereld, waardoor dan ook onderdrukt.
Tijdens een van zijn laatste tourneeën (hij leed toen al ernstig aan de gevolgen van slokdarmkanker), is op camera vastgelegd hoe hij een acht-jarig meisje dat ‘vrijdenker’ wil worden (en het volgens zichzelf reeds is, ook al zegt haar moeder dat ze dat nog niet is) wat boeken probeert aan te raden. Uitzonderlijk genoeg heeft ze die al gelezen. Hitchens snapt wie hij voor zich heeft en zegt haar gedag. Máár, zo voegt hij daaraan toe, “remember the love bit also”.
Ookal lijkt hij die uitspraak er bijna argeloos achteraan te slingeren, de goede verstaander weet beter. Hitchens was geen sentimentalist, far from it, maar hij was ook zeker geen emotieloos persoon. Integendeel. Dit was een begeisterung voor het leven. En daarmee ook een liefde voor de vrije wereld én het vrije woord. Vergeet niet: Hitchens nam Salman Rushdie in huis terwijl die werd opgejaagd door islamitische terroristen. Terwijl zeer veel hooggeplaatsten zich toen niet eens konden verwaardigen om zich überhaupt voor het vrije woord uit te spreken.
Hitchens voerde een permanente strijd tegen álle religies. Zij het het katholicisme zoals verdedigd door ‘Hell’s Angel’ Moeder Theresa, danwel het boeddhisme, danwel de islam, want: “all religions are wrong in the same way in that they privilege faith over reason.” Máár: ”they are not all equally bad in the same way all the time.(…) at the moment it is very clear to me that the most toxic form that religion takes is the islamic form.”
Hij legt die stelling in deze speech het beste uit. Een bindende kijktip van The Hitch. Mét een goed glas whisky uiteraard.