Zou het nog wat worden met al die nieuwe kleine rechtse partijtjes? Er doen de komende verkiezingen sowieso zeer veel nieuwe partijen mee. Keuze genoeg, maar of de kiezer er veel mee opschiet? En hoe kansrijk zijn Jan Roos, Thiery Baudet en Jan Dijkgraaf van VoorNederland, Forum voor Democratie en GeenPeil eigenlijk? In de peilingen is van door henzelf al in maart voorspelde verkiezingszege niets te merken.
Zij scoren alledrie nog steeds nul, en dat geldt ook voor ex-PvdA-er Jacques Monash, die deels in dezelfde vijver vist en zelfs voor DENK, waarvan velen menen dat die toch automatisch op een bepaalde etnische achterban zou moeten kunnen rekenen al is door het vertrek van Sylvana Simons het beeld van een brede partij voor Nederlanders met een migrantenachtergrond weer sterk verminderd.
Over het algemeen lukt het zelden voor nieuwkomers om van buitenaf de Kamer in te komen, en ook afsplitsingen zijn in de regel weinig succesvol – Wilders vormt hier de grote uitzondering. De enige andere nieuwe partijen die het sinds de eeuwwisseling is gelukt zijn de Partij voor de Dieren en 50Plus.
Hoe komt het dat die resultaten uiteindelijk meestal sterk achterblijven bij de (eigen) verwachtingen en bij eerste peilingen? Wat dat laatste betreft ligt het vaak aan de vraagstelling: zou u eventueel overwegen op die nieuwe partij te stemmen? Dan zeggen mensen vaak wat sneller ja dan wanneer zij in het stemhokje de echte keuze moeten maken. Het is ook nog vrijblijvend om ja te zeggen, men hoeft er nog niet werkelijk over na te denken, dus als een would-be-politicus iets verkondigt dat op zijn instemming kan rekenen, is de reactie vaak: waarom ook niet?
Maar uiteindelijk winnen toch eerder de al bestaande, grotere partijen. Hoewel de situatie niet geheel te vergelijken is, zagen we dat ook in de Verenigde Staten: zowel Trump als Clinton behaalden meer stemmen dan voorspeld, ten koste van de andere kandidaten.
Nu waren die anderen totaal kansloos zodat velen een sympathieverklaring ten overstaan van de enquêteur niet in een daadwerkelijke stem omzetten. Hier stelde zich ook de machtsvraag heel duidelijk waarbij, omdat beide kandidaten bij het andere kamp zeldzaam ongeliefd waren, velen een stem uitbrachten op de tegenkandidaat om ten koste van alles de verkiezing van de ander te verhinderen.
Dat speelt in Nederland minder omdat wij hier niet via een districtenstelsel de regeringsleider kiezen, waarvan er maar één is, maar via evenredige vertegenwoordiging een parlement van honderdvijftig volksvertegenwoordigers. De kans dat je dan de kiesdeler – van tweederde procent van de stemmen – haalt is dan uiteraard groter dan die op het behalen van (nagenoeg) de absolute meerderheid.
Maar ook hierbij speelt de machtsvraag in het achterhoofd van veel kiezers wel degelijk een rol: de stembusuitslag bepaalt mede de samenstelling van het kabinet, en ook wie premier wordt, en kleine splinterpartijen spelen daarin nooit enige rol. De kleinste partijen die de afgelopen halve eeuw aan een coalitie deel hebben genomen waren D66 en CU met elk 6 zetels in 2003 respectievelijk 2006.
Dat betekent: wie in de peilingen niet in die buurt daarvan komt zal door veel kiezers als irrelevant worden gezien en dat zal hun resultaat snel lager doen uitvallen. Tenzij men met zeer principiële kiezers te maken heeft zoals bij de aanhang van de Partij voor de Dieren, of met zeer boze, zoals bij Wilders in het begin die in 2006 – toen hij voor het eerst meedeed – juist ver boven de toenmalige voorspellingen scoorde.
Nieuwe partijen moeten het hebben van media-aandacht en die is er in het begin bij de oprichting zeker als zo’n partij één of meer bekende gezichten telt. Alleen heeft die de neiging vervolgens weer snel te verflauwen als het nieuwtje eraf is. Wie heeft er de afgelopen maand nog veel over de genoemde heren in de krant gelezen of hen op tv gezien? Nu heeft men – en dat is anders dan vroeger – met de sociale media tegenwoordig de nieuwsstroom ook deels zelf in de hand, maar misschien wordt het belang daarvan toch door de betrokkenen overschat.
Ten eerste zijn juist de sociale-media-gebruikers – vooral een jongere generatie – de minst trouwe kiezers: zowel qua stemgedrag als qua opkomstgedrag. Ten tweede zegt een zege bij een referendum – waarop de drie van Geenpeil afkomstige heren elk voor hun eigen clubje bouwen – weinig over een zege bij de stembus. Bij een referendum gaat het om slechts één onderwerp en is de keuze: voor of tegen. En voor velen is het – zeker bij een referendum over een ver-van-ons-bed-land als Oekraïne – heel sterk een stem tegen de zittende macht, zonder dat die voor de betrokkene zelf veel gevolgen heeft.
Bij verkiezingen zijn er daarentegen een aantal verschillende zaken waarop een kiezer let – hij zal het zelden met het hele partijprogramma eens zijn, maar zijn keuze laten bepalen door twee dingen: wat vind ik belangrijk en wie is er kansrijk. Proteststemmen ‘tegen het systeem’ zullen er zeker zijn, maar veel kiezers zullen toch ook altijd in hun achterhoofd aan hun eigenbelang denken. De vraag is dan wat zo’n nieuwe partij op een voor hen cruciaal punt vindt en of die partij iets toevoegt.
Met één of twee dingen luid de aandacht trekken volstaat dan niet. De rechtse anti-Oekraïne-stemmer wil ook weten: wat betekenen Roos, Baudet en Dijkgraaf voor pakweg mijn baan, pensioen, huur of de zorgkosten? Daarover hebben ze zich nog amper uitgelaten – en Dijkgraaf gaat dat, door slechts als stemkastje te fungeren, straks zelfs überhaupt niet doen.