In De Morgen pleitte seksuoloog en antropoloog Wim Slabbinck onlangs voor de invoering van een nieuw schoolvak, ‘liefde’ genaamd. Jongeren dienen, alzo sprak Slabbinck, op school niet alleen ‘abstracte taal- en rekenkundige begrippen’ aan te leren, ze moeten evenzeer antwoorden aangereikt krijgen op ‘pertinente levensvragen’, zoals daar zijn: ‘Wat is een positieve relatie?’ en ‘Hoe bereik je een orgasme?’
Men zou kunnen denken dat Slabbincks voorstel een premature 1-aprilgrap is, maar gezien de postmoderne tijden waarin we leven mag verwacht worden dat hij het echt meent. Uiteraard zullen diegenen die Slabbincks voorstel in vraag stellen door de progressieve goegemeente als conservatieve kniesoren worden beschouwd. Waarom zou – zo luidt de postmoderne en relativistische redenering – naast vakken als wiskunde, Nederlands en Engels, geen vak dat ‘liefde’ heet aan jongeren mogen worden aangeboden?
In feite past Slabbincks voorstel naadloos in de al jaren aan de gang zijnde postmoderne mars op de instellingen. De veranderende samenleving, zo stellen postmoderne “revolutionairen”, noopt tot een verandering van de leerplannen en derhalve tot het aanpassen van de lessenpakketten. Heel wat studierichtingen werden de afgelopen jaren dan ook verrijkt met vakken zoals ‘diversiteit’, ‘inclusie’, ‘gender’ en ‘cultuursensitief werken’, kwestie van de ‘pertinente levensvragen’ waar jongeren mee zitten, op te lossen.
Wat Wim Slabbinck voorstelt past zoals gezegd perfect in de postmoderne visie die sedert enkele decennia de westerse wereld in haar macht heeft. Grote Waarheden zijn dood, alles kan en alles mag (zolang het maar past binnen de bekrompen denkwereld van de profeten van het Grote Gelijk).
Het zogenaamde ‘wegvallen van taboes’ hangt deels samen met het cultuurrelativistisch denken in de postmoderne wereld en heeft gezorgd voor enerzijds een ontwaarding van traditionele schoolvakken en anderzijds een opwaardering van ‘nieuwe’ schoolvakken. Een traditioneel vak zoals Nederlands heeft bijvoorbeeld aan belang moeten inboeten. Grammaticale regels en het zich correct kunnen uitdrukken werden opzij gezet om plaats te ruimen voor het ‘zich kunnen uitdrukken’. Niet dat grammatica geen plaats meer heeft in de leerplannen, maar men kan er niet omheen dat heel wat scholen nogal liberaal omspringen met het taalgebruik van hun leerlingen. De salonfähigkeit van (semi-)straattaal op radio, televisie en andere media mag bijgevolg niet verbazen.
Het devalueren van klassieke schoolvakken gaat hand in hand met het belangrijk doen lijken van wat eerder als bijkomstig of niet-schools werd beschouwd. Vakken zoals ‘diversiteit’ of ‘inclusie’ zagen het levenslicht en worden door vertegenwoordigers van de menswetenschappen verkocht als onontbeerlijk en hoogst belangrijk. Zo ook worden ‘seks en relaties’, een taboe in het verleden, door onderwijsvernieuwers verheven tot een must voor de schoolgaande jeugd. Het klassieke vak Biologie klinkt en is in hun ogen veel te technisch. Dieper ingaan op het relationele aspect van de vleselijke geneugten zou, zo redeneren de Wim Slabbincken van deze wereld, jongeren weerbaarder maken en ervoor zorgen dat ze beter beslagen op het ijs komen.
Het moet gezegd, het ont-taboeïseren van seks en relaties is deels een positief iets geweest. Maatschappelijk gezien heeft het ervoor gezorgd dat er een minder verkrampte sfeer is ontstaan rond die zaken die daarmee te maken hebben. Anderzijds kan men er niet omheen dat het op de studietafel leggen van wat voorheen nog baadde in een waas van mystiek, nieuwsgierigheid en zelf ontdekken, nu voor een groot deel van elke charme ontdaan is. Konden jongeren vroeger en petit comité hun ontdekkingen op liefdesvlak met elkaar delen, tegenwoordig gebeurt dit in kringgesprekken die door de leraar/coach gemodereerd worden. Iedereen mag nu delen in de pret.
De vraag is nu: willen we dat echt? Willen we – laat ons er gemakshalve even vanuit gaan dat we jongeren zijn – echt onze meest intieme levenssfeer delen met klasgenoten en leerkrachten? Worden we echt weerbaarder door onze diepste zieleroerselen bij wijze van spreken op het smartboard vooraan in de klas te analyseren en bespreekbaar te maken met onze medeleerlingen?
En, om even een actuele topic aan te kaarten, hoe stigmatiserend zijn zulke klasgesprekken eigenlijk voor bepaalde leerlingen? Want hoe safe space-proof ook, leerlingen met een minder kleurrijk seks- en/of liefdesleven zullen door vroegrijpe liefdesgoden-slash-klasgenoten toch als kneusjes worden beschouwd. Bovendien – en menig lezer zal dit wellicht herkennen – werken kringgesprekken als stront op vliegen voor opvalmensen die lijden aan aanstelleritis. Zal het ongetwijfeld rijk gevulde seks-en-relaties-palmares van deze laatste groep geen aanleiding geven tot het vergroten van de kloof met de minder tot de verbeelding sprekende relationele avonturen van meer bedeesde klasgenoten? Ik betwijfel dat het zelfvertrouwen van de ‘kneusjes’ zal zijn toegenomen na geconfronteerd te zijn geweest met de romantische ontboezemingen van hun op liefdesvlak meer succesvolle peers.
En stel even dat liefde een schoolvak wordt. Zullen de leerplannen dan te behalen doelstellingen en competenties voorschrijven, in de trant van: ‘de leerling kan liefde definiëren en met eigen voorbeelden aantonen hoe twee mensen elkaar de liefde verklaren?’ Of, om bij de voorbeelden die Wim Slabbinck in zijn opiniestuk aanhaalt te blijven: ‘de leerling kan aan de hand van een eigen ervaring uitleggen op welke manier hij het best een orgasme bereikt?’
Neen, wat mij betreft behoeft liefde niet in een cursus te worden gegoten. Het doorgeschoten postmodernisme heeft al genoeg nonsens gebaard. Sommige zaken mogen nog min of meer in de taboesfeer blijven. Mensen hebben recht op een persoonlijk leven, een leven dat niet moet gedeeld worden met derden. Het is niet omdat de vele afgestudeerde menswetenschappers een job behoeven dat er met nieuwe schoolvakken moet gegoocheld worden.