Tot dusverre waren er twee hoofdtheorieën over wie de couppoging van 15 juli in Turkije bekokstoofd had. De ene theorie was dat de sekteleider Gülen de coup had gedirigeerd en de andere theorie was dat het om een geënsceneerde coup uit de koker van Erdoğan ging. Een onlangs verschenen rapport van de Europese inlichtingendienst Intcen, verwijst beide theorieën naar het rijk der fabelen.
Vlak na de couppoging schreef de Turkse veiligheidsanalist Metin Gürcan in Al-Monitor, dat de couppoging te maken had met de vrees van louter Gülenistische officieren om ná augustus 2016 ontheven te worden van hun functie. Zij zouden deze ontslaggolf hebben willen voorkomen en de coup om die reden ondernomen hebben. Vervolgens zette de Turkse columnist Mustafa Akyol in een opiniestuk in The New York Times uiteen, hoe duister de Gülenbeweging is. De gerenommeerde Turkse econoom Dani Rodrik ventileerde een soortgelijk beklag in een lange column op zijn website.
Ook Turkije-rapporteur van de EU Kati Piri (PvdA), zei dat het aannemelijk was dat Gülen-aanhangers achter de coup zaten. Dit in tegenstelling tot haar collega eurocommissaris Hahn (ÖVP), die suggereerde dat Erdoğan de couppoging zelf in scène had gezet. En dan was er nog het aspirant-Kamerlid Dilan Yeşilgöz (VVD), die maar wat in de rondte speculeerde.
Rodrik is getrouwd met de dochter van een voormalig Commandant der Turkse Strijdkrachten. Zijn Kemalistische schoonvader was vanwege voorbereidingshandelingen om een militaire coup te plegen, veroordeeld tot twintig jaar cel. Later werd hij vrijgesproken. Gülenistische aanklagers speelden een uiterst bedenkelijke rol met betrekking tot het fabriceren van bewijs tegen de generaal. Dat Rodrik hierdoor een appeltje te schillen had met Gülen, is volkomen voorstelbaar. Daarentegen waren Gürcan’s en Akyol’s columns niets meer of minder dan gesofisticeerde AKP-spins, die zorgvuldig in de internationale media geplant werden. Nederlandse kranten, zoals de NRC, herhaalden beide hoofdtheorieën klakkeloos. De Correspondent spande daarbij de kroon en had met dit artikel vrijwel een kopie van Gürcan’s column gereproduceerd.
Praktisch alle Turkse zenders en kranten zijn in handen van Erdoğanistische mediamagnaten. Weinig Turkse journalisten durven kritisch te berichten over Erdoğan – ook niet als contribuant in internationale media – en degenen die dat wel doen, worden in de gevangenis gegooid of ontslagen. Wat aan Turkse journalisten is overgebleven, uitzonderingen daargelaten natuurlijk, zijn over het algemeen angsthazen en opportunisten.
Nederlandse journalisten wederuitbraken hun theorieën, omdat ze zich nauwelijks verdiepen in de Turkse politiek. Daardoor lopen ze het risico dat ze zich onbewust voor andermans karretje laten spannen. Of simpelweg: het Nederlandse publiek slecht bedienen. De polderjournalistiek is namelijk grotendeels onverschillig ten aanzien van hoe Turkse machtsverhoudingen liggen. Dat is onverstandig, want Turkije is een belangrijk land voor Nederland. Ten eerste omdat er bijna een half miljoen Turkse Nederlanders zijn, ten tweede omdat Turkije drie miljoen Syrische vluchtelingen kan loslaten op West Europa en ten derde omdat Nederland de grootste investeerder in Turkije is.
Er zijn talloze sektes, etniciteiten en loyaliteiten in Turkije. Samenwerking is in een dergelijke constellatie nagenoeg een mirakel, want niemand gunt elkaar wat. Maar volgens bovengenoemd rapport is nu juist het meest plausibele scenario, dat niet de islamisten Gülen of Erdoğan achter de couppoging zitten, maar een diverse groep officieren, bestaande uit Kemalisten, anti-AKP’ers, opportunisten én Gülenisten. De reden dat Erdoğan de beschuldigende vinger (vooralsnog) niet richting Kemalisten, Alevieten en andere anti-AKP’ers heeft gewezen, is omdat hij ze als ‘verdeeld, vermoeid en verketterd’ wil portretteren. Erdoğan realiseert zich immers als geen ander dat wanneer liberale Turken nauw gaan samenwerken met elkaar om hem van zijn troon te stoten, dan zal hij, noch zijn neo-Ottomaanse Sturmabteilung, hun neo-Turks secularisme kunnen tegenhouden.