De vrijheid van meningsuiting is een groot en kwetsbaar goed. Die kwetsbaarheid komt voort uit de constante druk om deze vrijheid in te perken. Zo bestaat er bij sommigen een vreemde ambitie zichzelf te willen beschermen tegen iedere mogelijke belediging. Eens in de zoveel tijd komt er weer een nieuwe golf van steun voor deze individuen, die de vrije meningsuiting het onderspit willen laten delven tegen censuur.
Zo heeft het Openbaar Ministerie in de jaren ’30 vorige eeuw, dus nog vóór de Duitse bezetting, herhaaldelijk mensen vervolgd wegens het beledigen van Adolf Hitler, toen nog een bevriend staatshoofd. In de jaren ’60 belandde een Amsterdamse student in de gevangenis omdat hij de toenmalig Amerikaans president Johnson had beledigd tijdens een demonstratie tegen de Vietnamoorlog. Zelfs afgelopen jaar nog kreeg de Duitse komiek Jan Böhmermann met een soortgelijk wetsartikel te maken toen hij de Turkse president Erdogan bekritiseerde.
De gedachte dat de vrije meningsuiting geen vrijbrief is om te beledigen wordt met name gebruikt om criticasters de mond te snoeren. In 2008 werd een Nederlandse cartoonist door de politie van zijn bed gelicht omdat hij verdacht werd van groepsbelediging. De aangifte die voorafging aan de arrestatie werd gedaan door Abdul-Jabbar van de Ven. Dit is een prediker die de Taliban steunt en herhaaldelijk mensen oproept om deel te nemen aan de Syrische burgeroorlog. Dat uitgerekend deze man pretendeert gekwetst te zijn en het Openbaar Ministerie hier aan zijn zijnde vindt, laat zien hoe kwetsbaar de vrije meningsuiting daadwerkelijk is.
Ook nu weer komt de vrijheid van meningsuiting onder steeds grotere druk te staan. De toegestane ruimte voor afwijkende meningen neemt in een schrikbarend tempo af. Dit is een gevaarlijke ontwikkeling. Niet alleen glipt ons momenteel een van onze meest dierbare grondrechten door de vingers, maar we verliezen ook het ultieme middel om onze pluralistische en diverse maatschappij te beschermen.
Recentelijk werd de vrijheid van meningsuiting besproken in de Tweede Kamer. Bij dit debat bleek dat een groot deel van de Kamerleden geen flauw benul heeft van de functie van dit belangrijke grondrecht. Ook zij stelden dat de vrijheid van meningsuiting geen vrijbrief is om te beledigen. Hiermee tonen ze aan weinig van dit fenomeen te begrijpen.
Laten we allereerst eens duidelijk voor ogen stellen wat de vrijheid van meningsuiting nu precies is en waartoe deze eigenlijk dient. Dit essentiële grondrecht, gewaarborgd en verankerd in het zevende artikel van onze grondwet, houdt in dat wij ongehinderd onze diepste overtuigingen, ideeën en gevoelens kenbaar mogen maken. Het recht op vrije meningsuiting garandeert dat wat wij zeggen, ook daadwerkelijk gezegd mag worden. Dit recht garandeert ons dat als wij iets vinden, niemand het ons kan beletten uiting te geven aan onze mening.
Het betreft hier de ultieme garantie van de vrije uitwisseling van gedachten, opvattingen en ideeën. In een vrije, democratische maatschappij mag iedere vrije burger uiting geven aan zijn of haar opvattingen, ook als deze beledigend zouden kunnen zijn voor een ander. Sterker nog: vooral als deze beledigend zouden zijn voor een ander. Want waarom moet ons recht op vrije meningsuiting nu eigenlijk wettelijk en maatschappelijk verankerd zijn?
Zodra mensen alledaagse zaken bespreken, zullen de emoties niet snel hoog oplopen. Zou een gesprekspartner diep beledigd zijn door de opvatting van de ander bij een gespreksonderwerp als het weer, voetbal of de nieuwe auto van de buurman? Lijkt me onwaarschijnlijk. Zou de een de mening van de ander als dermate kwetsend ervaren dat hij deze de mond zou willen snoeren? Lijkt me ook niet voor de hand liggen.
Bij een simpel gesprekje over het weer hoeven we artikel 7 dus niet te betrekken. Als de waarborg van de vrije meningsuiting dus niet erg praktisch lijkt bij koetjes en kalfjes, moet deze ergens anders toe dienen. De maatschappelijke en juridische verankering ervan heeft namelijk tot doel ons ongehinderd onze mening te kunnen laten ventileren. Die opvattingen kunnen betrekking hebben op politiek, religie, filosofie of de wetenschappen. Bij het uiten van tegendraadse, controversiële of vernieuwende opvattingen, zal er gauw iemand zijn die niet blij is met deze uitspraken. Mensen die het er simpelweg niet mee eens zijn of zich oprecht beledigd voelen. Op dat moment kunnen we terugverwijzen naar Artikel 7 en zeggen: “Ik heb het recht mijn mening te ventileren, u heeft het recht mij tegen te spreken.”
Nu terug naar de mensen die pleiten voor inperking van de vrijheid van meningsuiting; terug naar de mensen die stellen dat de vrije uitwisseling van gedachten allemaal heel leuk en bovendien buitengewoon aardig is, maar dat deze op zou moeten houden zodra er sprake is van belediging. Dit betekent geen inperking van het recht op vrije meningsuiting, maar een regelrechte uitholling ervan
Het recht op vrije meningsuiting is er namelijk juist om meningen te beschermen die als kwetsend of beledigend ervaren kunnen worden. Dit recht is nu net in het leven geroepen om hen te beschermen die in de politiek, wetenschap of andere maatschappelijke vlakken controversiële meningen verkondigen.
Artikel 7 is er niet voor de grijze muis die iedere stevige uitspraak vermijdt om maar niemand te kwetsen. Niemand zou hem immers de mond willen snoeren. Artikel 7 is er nu juist voor de clowns, de dissidenten, de idioten, de afvalligen, voor hen die onwelkome meningen en opvattingen verkondingen. Zij moeten beschermd worden tegen hen die ze de mond willen snoeren, tegen hen die ze het zwijgen op willen leggen, tegen hen die een valse schijnrealiteit van consensus willen creëren.
In Nederland gelden wettelijke beperkingen op belediging. Mensen die bijvoorbeeld kwetsende zaken over religieuze en etnische minderheden verkondigen, zullen belet worden dit nog vaker te doen of worden bestraft. Maar waar ligt de grens? Wie bepaalt wat kwetsend is? Als ik geconfronteerd zou worden met gele schoenveters en mijn lievelingskleur is rood, zou dat onderontwikkelde gevoel voor mode mij wel eens in het diepste van mijn wezen kunnen kwetsen. Ik ben beledigd, haalt u maar gauw nieuwe veters.
Klinkt dit absurd? Ja, natuurlijk. Maar het is een logisch uiteindelijk gevolg van de gevaarlijke denkrichting dat de vrijheid van meningsuiting aan banden moet worden gelegd om tere zieltjes te beschermen tegen alles wat als beledigend ervaren zou kunnen worden. Wie bepaalt immers dat ik minder beledigd zou zijn door gele schoenveters dan een inwoner van Damascus door Deense cartoons? Wie bepaalt dat zijn gevoelens oprechter zijn dan de mijne? Zijn religie? Zijn woede? Wie bepaalt dat de cartoonist wel het zwijgen opgelegd moet worden – hij beledigt immers – en dat de beledigende schoenveters fijn op hun plaats blijven?
Met het aan banden leggen van de vrije meningsuiting zullen we een wapen creëren dat ook tegen onszelf ingezet kan worden. Iedere inhoudelijk onderbouwde kritiek op politieke ideologieën, religies of maatschappelijke fenomenen kan als uitermate grievend worden ervaren. Het kritisch bespreken van de grootschalige misstanden in de bio-industrie, de gevaren van klimaatverandering of de onstilbare machtshonger van de EU gaat vaak met heftig debat en controverse gepaard. De bescherming tegen belediging hoeft niet eens zo ruim uitgelegd te worden om ook deze debatten te verstikken en onmogelijk te maken.
De vrije meningstuiting betreft de kern van wie ik ben. Voor mij is het een onveranderlijk principe dat onder geen enkele voorwaarde uitgehold mag worden. Tegenstanders van deze opvatting beledigen mij zeer met hun frontale aanval op wat ik zo koester. Steeds als ik iemand hoor spreken over het inperken van de vrijheid van meningsuiting, ben ik beledigd. In mijn wereld, mogen zij hun pleidooien voortzetten, zij hebben immers hun vrije meningsuiting. In hun eigen ideale wereld, zouden ze ook hun eigen pleidooi moeten staken, het is immers immens beledigend. De argumenten en punten van mijn tegenstanders kwetsen me. Mag ik hen nu, volgens hun eigen logica, het zwijgen opleggen?
Al onze vrijheden, rechten, technologische en economische ontwikkelingen als ook onze welvaart en ons levensgeluk komen voort uit de vrije uitwisseling van gedachten, opvattingen en meningen. Laat ons alsjeblieft onze vrije uitwisseling van gedachten koesteren en haar niet offeren op het altaar van hen die ons recht misbruiken om hun tegenstanders het zwijgen op te leggen.