Waarmee kunnen de economieën in 2017 de stimulans krijgen die ze nodig hebben, in een periode waarin het inschikkelijke beleid van de centrale banken, dat werd ingevoerd in het kielzog van de wereldwijde financiële crisis, zijn langste tijd gehad lijkt te hebben?
De ontwikkelde markten, vooral in Europa, zijn wanhopig op zoek naar wegen om de groei aan te wakkeren. Daarom is het waarschijnlijk dat de regeringen nu naar het wapen van de fiscale stimuleringsmaatregelen zullen gaan grijpen. In navolging van potentieel lange debatten over waar en hoe men het beste de middelen kan inzetten, zullen ze ernaar streven de overheidsuitgaven te verhogen, de belastingen te verlagen en, en passant, vrijwel zeker een stijgende schuldenlast voor lief nemen.
Vanuit politiek oogpunt, is de focus op beleggen in infrastructuur bijzonder aantrekkelijk. En dat is niet alleen omdat veel spoorlijnen, snelwegen, vliegvelden, elektriciteitsnetten en telecomtorens aan vernieuwing, vervanging of uitbreiding toe zijn.
Wat minstens zo belangrijk is, is dat investeringen in infrastructuur niet alleen vrijwel direct de groei stimuleren, maar op de lange termijn ook banen creëren, dankzij de verbetering van de productiviteit. Dergelijke investeringen hebben doorgaans een sociaal-economisch rendement van circa 20 procent, volgens McKinsey. Dit betekent dat elke dollar die goed is belegd in infrastructuur, op de lange termijn 20 cent aan het BBP kan toevoegen.
Het is dan ook een kleine verrassing dat, volgens PwC, de totale jaarlijkse uitgaven aan infrastructuur tegen 2025 op 9 biljoen dollar zullen uitkomen, meer dan het dubbele van de huidige niveaus.
In de periode 2000-2015 liep China voorop, met 8 biljoen dollar aan infrastructuurprojecten, wat meer was dan in Noord-Amerika (6,9 biljoen dollar) of Europa (5 biljoen) dollar. Sinds het begin van de vertraging van de binnenlandse economie, heeft China de uitgaven hieraan verhoogd, ter compensatie van de daling van de investeringen in de industrie, een beleid dat veel kritiek kreeg.
Volgens een recent rapport van de Saïd Business School van Oxford University “kwamen van meer dan de helft van de Chinese investeringen in infrastructuur gedurende de afgelopen drie decennia, de kosten hoger uit dan de winst die eruit voortkwam, wat betekent dat deze projecten economische waarde vernietigden in plaats van opleverden”.
Intussen heeft Donald Trump in de Verenigde Staten beloofd 1 biljoen dollar in de binnenlandse infrastructuur te investeren. Het is nog te vroeg om te zeggen of een dergelijk uitgebreid pakket in wetgeving zal worden omgezet, en of Trump in staat zal zijn de particuliere investeerders aan te trekken waarvan hij beweert dat ze een groot deel van de projecten zullen financieren, onder meer via belastingfaciliteiten.
In ieder geval verwachten de waarnemers een aanzienlijke stijging van de uitgaven aan infrastructuur, substantiële belastingverlagingen en een versoepeling van de belangrijkste regels op het gebied van financiering, energie en milieu, met als doel de nieuwe projecten een extra stimulans te geven.
De markten zullen de aandacht waarschijnlijk blijven focussen op aan de infrastructuur gerelateerde bedrijven die actief zijn in de Verenigde Staten. De Amerikaanse markt zal de komende jaren namelijk dynamischer worden, terwijl Europese bedrijven hiervan zouden moeten profiteren dankzij de sterke US-dollar.
De sector presteert reeds bovengemiddeld in de VS, zoals blijkt uit de MSCI-infrastructure indexen, waarmee de prestatie wordt gemeten van de bezitters en exploitanten van infrastructuuractiva.
In 2016 steeg de MSCI Global Infrastructure Index met bijna 9 procent, terwijl de Amerikaanse index met bijna 22 procent omhoogschoot. Tijdens dezelfde periode daalde de Europese index met meer dan 9 procent, aangezien de Europese beleggers zwaar inzetten op ondergewaardeerde sectoren als de financiële en de energiesector, met name in het vierde kwartaal.
Het afgelopen decennium volgde de Europese infrastructuursector nauwgezet de conjunctuurcyclus, en kwam daarmee in het kielzog van de wereldwijde financiële crisis en daarna van de soevereine schuldencrisis. Met uitzondering van de transportsector, zijn de investeringen nu weer terug op de niveaus van vóór 2008.
De Europese bouwsector zit nu ook in het begin van een herstelfase, gesteund door de stijgende huizenprijzen en hoog leencapaciteit. Met de aankomende verkiezingen in Europese landen als Frankrijk, Duitsland en Nederland, verwachten wij dat er meer de nadruk gelegd zal worden op de uitgaven aan infrastructuur, om banen te creëren.
Daarbij komt dat het Investeringsplan voor Europa, dat in 2015 werd gelanceerd, en als doel had om in de loop van volgend jaar 315 miljard euro te investeren, ook bijdraagt aan de financiering van infrastructurele en innovatieprojecten. De Europese Investeringsbank heeft reeds meer dan 100 miljard euro aan financieringen goedgekeurd, waaronder zo’n 175 infrastructuurprojecten met een totale waarde van meer dan 22 miljard euro.
Hoewel dit cijfer misschien een druppel in een emmer water is, kunnen we toch stellen dat de Europese infrastructuursector er over het algemeen goed voorstaat, ten minste in vergelijking met de Amerikaanse vervallen bruggen, wegen vol met gaten en onderbenutte spoorwegnetwerken.
Daarom zal de VS de komende tijd waarschijnlijk zwaar gaan investeren. Maar de grootste infrastructurele kloof vinden we in de opkomende markten, met name in landen als India, Zuid-Afrika, Indonesië en Mexico, waar de komende 15 jaar zo’n 60 procent van al deze investeringen nodig zullen zijn. Daar liggen dus de grootste kansen op de lange termijn.
Dit artikel van algemene aard en kan niet worden beschouwd als een juridisch, boekhoudkundig, fiscaal of beleggingsadvies.