Welvaartskunstenaar en TPO’s artist in residence Daan Samson lanceerde zaterdag een nieuw kunstproject. Zijn fotoserie ‘WikiCommons‘ bestaat uit afbeeldingen welke speciaal zijn gemaakt om aan het beeldarchief van Wikipedia te worden toegevoegd. De kunstenaar heeft zichzelf laten portretteren direct naast bestaande kunstwerken in de openbare ruimte. Brutaal lijkt Samson de objecten op te eisen. De illusie wordt gewekt dat hij de producent is van al die sculpturen in Nederlandse woonwijken, parken, stationspleinen en langs snelwegen. Aan de daadwerkelijke ontwerpers wordt er door de kunstenaar geen aandacht besteed. Alles lijkt wederom om hem te draaien. Een gesprek. “Prachtig die spagaat, vind u niet? Het doet mij denken aan een individu dat heel graag zou willen overgeven, maar gelijktijdig zijn spuitpoep ergens kwijt zou willen raken.”
Meneer Samson, Als ik u zie staan naast het object op de rotonde Laan van Welhorst / Sophialaan in Hendrik Ido-Ambacht denk ik: de kunstenaar complementeert het bouwwerk. In de foto van het kunstwerk te Oudewater detoneert u juist.
“Tja, en dat terwijl zoiets vooraf natuurlijk niet te voorspellen valt. Samen met fotograaf Jeronimus van Pelt hebben wij simpelweg een aantal tripjes door Nederland gemaakt. Na eerst wat rond te hebben gekeken op internet zijn wij de fraaiste voorbeelden van ‘kunst in de openbare ruimte’ gaan opzoeken. Vervolgens heb ik geposeerd naast die kunstwerken. De objecten heb ik willen ‘opeisen’. De anonimiteit van die werken is door mij misbruikt. Letterlijk ben ik er naast gaan staan, en ik heb proberen uit te stralen dat ikzelf dus de maker van de creatie zou zijn. Af en toe moest ik dan even naar achter kijken. En dan probeerde ik mij in te beelden wat mij zou kunnen hebben bewogen om nu juist dit specifieke kunstwerk te vervaardigen. Heel gemakkelijk was dat niet altijd.”
“Vooral ook omdat passanten mij soms persoonlijk verantwoordelijk begonnen te houden voor de bouwwerken in hun omgeving. ‘Nu kunnen wij jou eindelijk eens vragen wáárom wij dit misbaksel nou eigenlijk zo mooi zouden moeten vinden’ beten zij mij toe. Het viel dus niet overal mee een triomfantelijke pose in te nemen. En het blijkt bovenal niet echt eenvoudig om je als kunstenaar in al die vinex-omgevingen op te houden. De verontwaardiging is op bepaalde plekken groot. Het dorpje Oudewater is bijvoorbeeld twéémaal door hedendaagse kunst getroffen. Ergens in een honden-uitlaatgebied is een paard op haar rug gelegd. Uit de maag daarvan komt een reusachtige motorfiets vandaan. Inmiddels hebben de betreffende kunstambtenaren deze plastiek achter een haag laten plaatsen. Maar binnen dezelfde gemeentegrenzen staat dus tevens de sculptuur waarmee ik op de foto ben gegaan. Het ding heeft als titel ‘Yggdrasil’. Terwijl dat paard kennelijk de Nederlandse strijd tegen de Spanjaarden moet verbeelden, is deze Yggdrasil een levensboom.”
Ik zie het werk te Oudewater juist als een aanklacht tegen de tabaksindustrie: zowel de filtertip als de witte hals is gebroken.
“Hahaha. Grappig dat u dat zegt. Dit kunstwerk heeft ‘Sigarettenboom’ als bijnaam gekregen. Daarnaast wordt hij ‘De Nachtmerrie van Willie Wortel’ genoemd. Maar nee, ik denk niet dat een in de openbare ruimte geplaatst kunstwerk enig activistisch oogmerk heeft. Er staat waarschijnlijk geen enkele kunstcommissie te juichen wanneer een kunstwerk zich tegen zoiets als de tabaksindustrie zou keren. Natuurlijk zou men elke aanval op duivelse instituten wel willen steunen, maar daarvoor ontbreekt het nodige lef. Heel veel publieke kunst heeft tegenwoordig een uiterst neutrale functie. Sinds kort mag zij immers niemand meer tegen het hoofd stoten. En bij voorbaat bestaat de poule van ‘buitenkunst-kunstenaars’ daarom uit mensen die bijvoorbeeld evengoed edelsmid hadden kunnen zijn. De kunst in de openbare ruimte is veelal ‘toegepast’ en nederig. De sigarettenboom blijkt aanvankelijk ontworpen voor een schoolplein. Kinderen hadden ermee moeten spelen. Die gouden pijpen functioneren als een soort periscopen. Je kunt er doorheen kijken en dan in de verte turen. Het kunstwerk bleek echter erg onaantrekkelijk voor de ravottende kids. Uiteindelijk is het naar dat park verbannen. De boom staat nu dus moederziel alleen in een weiland. Daarin schuilt veel tragiek.”
“De kunstwereld heeft zichzelf inmiddels al tot doel gesteld om Nederland vooral met ‘dienende’ kunst vol te plaatsen, en dan wordt al die onzijdige kunst ook nog eens niét op waarde geschat. Zoiets is natuurlijk voor niemand leuk. Het illustreert datgene wat er evengoed binnen de politiek aan de hand is. Het socialisme heeft haar burgers wellicht net iets té mondig gemaakt. En nu reageert het plebs dus nogal pinnig op het kunstbeleid. Blijkbaar weigert de gewone man dus simpelweg om de overdrachtelijke schoonheid van die gouden pijpen in te zien. Toch blijken het vooral nog Nederlandse kunstenaars die zich almaar op een opvoederige missie begeven. De communistische verheffing-opdracht is nog verankerd in ons gehele systeem. Hierop werd ik onlangs geattendeerd door een galeriehouder uit Brussel. Deze kunstpaus bood mij aan om werken te exposeren in een vitrine-wand middenin een Brussels winkelgebied. Vrij spontaan antwoordde ik hem: “Het lijkt mij boeiend hier werken tentoon te stellen, vóóral ook omdat bijvoorbeeld dié mevrouw mijn werken dan zal zien”. Ik wees hem op een Islamitische vrouw welke zojuist met een grote boodschappentas langs kwam sjokken. Een ongelofelijke woede kwam er van de galeriehouder terug. “Ja hoor!!!” riep hij uit. “Dát soort dingen roepen jullie dus allemaal. Écht alle kunstenaars uit Nederland zeggen met de ‘gewone burger’ te willen communiceren! Maar denken jullie Nederlanders dan evengoed dat die Marokkaanse dame misschien jullie kunst komt kopen? Is zij dan wellicht degene waarvoor ik tijdens mijn openingen al die glazen wijn inschenk? Zijn deze mensen dan uiteindelijk de personen die de kunstmarkt in stand zullen houden?”
“Na dat gesprek heb ik mij bijzonder smerig gevoeld. Want zelfs ik als zelfbenoemd ‘welvaartskunstenaar’ ben dus klaarblijkelijk nog altijd volledig geprogrammeerd om te functioneren binnen een communistisch kunstsysteem. En ofschoon ik mijzelf wijsmaak dat ik vrij kan denken… toch huist de drang om ‘te bekeren’ nog altijd diep in mij. En ziekelijk is dat natuurlijk sowieso. Want óf ik beschouw het blijkbaar als mijn taak om argeloze voorbijgangers míjn definities van kunst op te dringen. Óf ik zie het als grootste uitdaging om deze burger middels mijn plagerige provocaties op te voeden. In dat geval blijf ik dus hangen in het idee dat de bourgeoisie een spiegel moet worden voorgehouden. Dat laatste idee stamt uit de jaren vijftig! Toen moest men van gereformeerde benepenheid afscheid zien te nemen. Inmiddels acht ik veel burgers echter ruimdenkender dan veel ‘progressieve’ voorhoedevechters. Het deed dus pijn om te ontdekken dat ik een wereldvreemd wezen ben. Artiesten zoals ik behoren ogenschijnlijk tot een diersoort die dankzij haar traagheid aansluiting met de wereld verliest. Kunstenaars missen bovendien de verborgen felheid van bijvoorbeeld pandaberen.”
Aha, draagt u daarom dat petje?
“U heeft een scherpe blik. Maar nee hoor. Die pet is er om mijn zich terugtrekkende haargrens uit beeld te houden. In de toekomst zal men mij vaker met een hoofddeksel op zien. Binnen al mijn projecten doe ik namelijk mijn best het zogenaamde ‘moderne levensgevoel’ te representeren. Ik acht dat zelf namelijk als dé meest verfijnde manier om het ‘verlichtings-denken’ toe te laten. De moderniteit én onze vooruitgang schuilen bijvoorbeeld in innovatieve pantalons waarin de pasvorm al is voorgegoten. Maar net zo goed in katoen dat een extra lange vezel heeft gekregen. Ja, onze welvaart is wat absoluut een zéér groot goed. En er is helemaal niemand die ik daarmee zou willen provoceren. Het geeft mij persoonlijk gewoon veel rust. Net zoals lekker lenteweer dat doet. En de glimmende inhammen op mijn voorhoofd passen niet echt bij dat beeld van frisheid. Ik doe dus mijn stinkende best er enigszins fit en jeugdig uit te zien. Juist met deze fotoserie heb in termen zoals ‘gemeenschappelijkheid’, ‘ijdelheid’ en ‘eigenbaat’ onder de loep willen nemen. Erg nieuwsgierig ben ik naar de vraag of eveneens andere kunstenaars zich laten leiden door vooruitgang-streven en zelfdunk. En ik moest mij daarbij dus ook inleven in de gedachtewereld van mijn branchegenoten. Met welke missies hebben die kunstenaars zich van deze specifieke beeldtalen willen bedienden? Gold er misschien een tijdsgeest waardoor er een maatschappelijk relevantie bestond? En zou er een soort fierheid zijn geweest omdat er simpelweg kunstwerken aan oeuvres konden worden toegevoegd?”
U zegt: ‘Gemeenschappelijkheid, IJdelheid en Eigenbaat’. Maar die drie-eenheid hoeft natuurlijk niet ‘Individualiteit, Bescheidenheid en Onbaatzuchtigheid’ uit te sluiten.
“Nee, dat is waar. Heel veel kunstenaars denken misschien enkel in kleuren, vormen, materialen en vlakken. Zij zijn dus allicht hélemaal niet bezig met het uitbreiden van hun curriculum vitae. En voor hen is het dus geenszins belangrijk of zij wel óf niet door ‘de juiste galerie’ worden vertegenwoordigd. Zij werken misschien volledig bescheiden en onbaatzuchtig. Ja god, dat zou kunnen. Geconcentreerd zouden zij dus énkel een bepaalde thematiek uitwerken? Feitelijk zijn zij dus de échte welvaartskunstenaars. Want is het geen luxe wanneer je zo’n status kunt bereiken? En op zich herken ik er zelf ook wel iets in. Op mijn beurt focus ik mij natuurlijk evenzeer al jarenlang op één en hetzelfde onderwerp. Ook ik ben een monnik. Stoïcijns richt ik mij op de productie van jubelberichten aangaande onze welvaartssamenleving. En ook ik maak daarbij materiaalkeuzen. Heel bewust is er bijvoorbeeld besloten om enkel te poseren naast kunstwerken die zich op een bepaalde manier zouden kunnen verdedigen. Er is dus bewust uitgekeken naar sculpturen die ontegenzeggelijk een bepaalde kwaliteit vertegenwoordigen. De echt zwakke rotonde-kunstwerken hebben wij links laten liggen. Jeronimus en ik waren angstig dat de lulligheid van dergelijke objecten zou blijven kleven. En zoiets is natuurlijk hélemaal niks voor iemand die de taboes van onze zelfsbevestigings-samenleving wil wegnemen.”
Maar wanneer vervangt het ego de kunst? Het kan ook dat de kunst juist in de plaats van het ego komt.
“Ja, dat laatste was natuurlijk eeuwenlang de norm in Azië. De grootse bouwwerken zijn daar neergezet zonder dat er zelfs maar één ‘grote naam’ aan verbonden was. Meesters zoals Michelangelo kenden zij daar niet. Tenminste… dergelijke talenten mochten daar niet opvallen. En dus zullen die kunstenaars voor altijd een naamloos onderdeel van hun geschiedenis blijven. Individuele virtuositeit mocht er feitelijk niet bestaan. Issues rondom zoiets als ‘copyright’ kennen zij daarom zelfs nú nog nauwelijks. De Aziaten schromen niet om andermans ontwerpen klakkeloos over te nemen. Het verschil tussen ‘mijn’ en ‘dijn’ bestaat er niet. Alles is eigendom van iedereen. En iedereen is er eigendom van één systeem. Vreemd genoeg sluipt inmiddels een soortgelijk principe evengoed onze beeldcultuur binnen. De uiterste vormen van kapitalisme brengen een bepaalde ‘afbeeldingen-nivelering’ met zich mee.”
“Kijk maar naar ál die content op Facebook. Miljarden video’s en afbeeldingen zijn daar eigendom van iedereen, en iedereen is er uiteindelijk eigendom van één grote holding. Je kunt je natuurlijk afvragen wat zoiets op den duur gaat betekenen voor alles wat momenteel door ‘onafhankelijke geesten’ wordt gecreëerd. Wáár houdt bijvoorbeeld ‘de openbare ruimte’ op? Is dat op het straatniveau waar ik mijzelf naast al die plastieken heb laten fotograferen? Of bij zoiets als bijvoorbeeld een Flickr-account? Niets is nergens meer veilig. Uiteindelijk wordt elke afbeelding opgezogen door een monster dat wil ‘sharen’ en ‘pleasen’. Geen kunstwerk is er veilig. Maar óók geen enkel ‘geëngageerd’ pamflet. Wat dat betreft leven wij echt in heerlijke tijden. Enerzijds ontstaat er de behoefte om de grenzen aangaande onze zelfverdediging wat op te rekken. En anderzijds krijgen veel mensen de aandrang om ‘naar veilige kernwaarden terug te keren’. Prachtig die spagaat, vind u niet? Het doet mij denken aan een individu dat heel graag zou willen overgeven, maar gelijktijdig zijn spuitpoep ergens kwijt zou willen raken.”
U bedoelt op hetzelfde moment?
“Ja, op hetzelfde moment. Ik vraag mij af hoe je in zo’n situatie je positie ten opzichte van de toiletpot bepaald. Heeft u daar wellicht ervaring mee?”
Nu draait u de rol van interviewer en geïnterviewde om.
“Mijn excuses. Dat zou ik niet moeten doen. De metafoor in kwestie roept waarschijnlijk ook niet echt de juiste beelden op. Het plaatje is té vulgair. En dat terwijl ik er normaliter prat op ga ‘burgerlijke kunst’ te maken.”
Al een reactie van Wikipedia gehad?
“Nee, maar die verwacht ik eigenlijk ook niet. Persoonlijk vermoed ik dat zij elk gebruik van gemeenschappelijke content stilletjes zullen toejuichen. En uiteindelijk is dát wat die sculpturen toch zijn. Het zijn objecten in de openbare ruimte. En een heel groot gedeelte van het Wiki-fotoarchief bestaat uit gelijksoortige afbeeldingen die straffeloos gekopieerd mogen worden. Maakt dat die sculpturen niet extra interessant? Onze auteurswet geeft iedereen de kans om die bouwsels te fotograferen en te publiceren. Afbeeldingen ervan mag je zelfs verhandelen. Geruststellend is dat. De burger zal er het gevoel door krijgen dat hij steeds meer zeggenschap krijgt over de bouwsels waar hij dagelijks langsrijdt. De mogelijkheid bestaat dus om ze je toe te eigenen! Want spring er gewoon losweg even naast. Pretendeer ook gerust dat jij de maker van deze schepping bent. Dankzij fotoserie ‘WikiCommons’ is nu bekend waar men opwindende exemplaren kan vinden. De foto’s zijn hier op TPO te vinden.”
Is dat een primeur?
“Een beetje wel. Jullie lezers zullen ze in elk geval als eerste zien. Lang leve het tempo van de online journalistiek!”
Prints van de foto’s hangen in kunstcentrum Concordia te Enschede als onderdeel van ‘How on earth should this be art?’. Een tentoonstelling samengesteld door Tinkebell. Tot en met 2 juli kunnen belangstellenden de groepsexpositie bezoeken.