Engagement. Hoe prachtig. En hoe weerzinwekkend tegelijkertijd, want wat blijkt: wereldverbeterende intenties hebben de vervelende eigenschap om zo nu en dan (lees: vrijwel altijd) op jammerlijke mislukkingen uit te draaien, of zelfs regelrecht ondergravend uit te pakken voor de idealen die men zegt na te streven. Oh de hel teweeggebracht door goede bedoelingen! En oh hoe zalig de rust die op je neerdaalt zodra je het bederf aanziet vanaf je portiek, vegeterend als een baviaan temidden de bladeren die al kauwende- en herkauwende de staat der natie aangluurt, maar dan minus de vermaledijde aandrang tot ingrijpen die zo kenmerkend is voor zijn doorgeëvolueerde verwanten. Je zou er bijna voor willen blijven voortsjokken op deze rondtollende bal in ontbinding, just for laughs.
Het probleem nu is dat de energie die thans verloren gaat aan allerlei impotente sociale rechtvaardigheidsdoelen, veelal als opvulsel dient om het eigen deugen te bestendigen. Liever leven in het even aandoenlijke als gevaarlijke geloof dat de intentie zwaarder weegt dan de uitvoering, dan zich te bekwamen in een meer realistische benadering van het aangetroffen onrecht. De eigen rechtvaardigheidsdoelen, althans de waan daaraan een wezenlijke bijdrage te leveren, maakt dat men alles en iedereen die het waagt om zijn door God gegeven barmhartigheid in twijfel te trekken als ‘onrechtvaardig’ wordt aangeduid; iedereen die niet ogenblikkelijk uitbundige lofzangen aanheft ter meerdere glorie van de wereldverbeteraar automatisch een cynisch stuk ongeluk.
In de toch al vrij misselijkmakende hiërarchie van idealisten zijn vrijwilligers van Vluchtelingenwerk de ergsten en de engsten, op de voet gevolgd door Humanitas-types die liever tweemaal daags gaan kleien met hun cliënten dan zich in te zetten om hen uit de situatie van afhankelijk slachtofferschap te begeleiden. Los van de alleszins begrijpelijke wens om een deken om de rillende immigrant te willen slaan- en eerlijk is eerlijk, daar valt wat voor te zeggen- blijkt in de praktijk van alledag maar al te vaak een verlammende deken die maakt dat de vluchteling in kwestie, eenmaal uitgerild, effectief wordt geblokkeerd in zijn emancipatieproces tot volwaardige burger in de maatschappij waarin hij wordt geacht te aarden. Het geëngageerde ongeduld waarvan te pas en te onpas blijk wordt gegeven, blijkt al te vaak een onbeholpen misgreep te zijn die wordt goedgepraat met het argument de arme drommels weerbaar te maken tegen de haamanipulaties van guurrechtse intriganten.
De vraag dringt zich op: welke hemel probeert men zich eigenlijk binnen te deugen? Ik zou willen zeggen: hoe eerder men zich verzoent met de eigen ontoereikendheid, hoe grotere de zaligheid die hem deelachtig zal zijn, om het lekker gezellig nieuwtestamentisch uit te drukken. Hoe eerder de kneusjes zich weten te verzoenen met hun Grote Inherente Ontoereikendheid, hoe eerder men inziet dat zij het zelf zijn, en niet “de anderen”, die elke daadwerkelijke vooruitgang in de weg staat. Een en ander als gevolg van een hardnekkig positivisme dat- historisch beschouwd- noodzakelijk door de barre praktijk wordt logenstraft. De met misplaatste idealen volgezogen vroomheidsfetisjist zou alleszins gebaat zijn bij een bijna versteend soort quasiboeddistisch welbehagen. Een beetje zoals eerdergenoemde aap tussen de varens.
Ter genezing van zulke fatale, overhaaste hartstochten zou ik het volgende willen voorstellen (neuroprogrammeurs opgelet!): een soort elektrisch apparaat die de helpende hand-impulsen aanvliegen zodra ze de kop opsteken; een soort pacemaker voor de hersenen, op afstand bestuurbaar met behulp van draadjes, nanotransmitters en wat dies meer zij, die er op termijn voor moeten zorgen dat de mens resistent wordt tegen de koude ademtocht die dagelijks van de beeldbuis slaat. Zoals ik het voor me zie: nadat het apparaatje is ingebracht krijgt de patiënt bij de geringste deugimpuls ogenblikkelijk een elektrische schok toegediend, hetgeen ervoor moet zorgen dat hij er een volgende keer wel voor zal waken om zich op alweer een volgend zelfingenomen vroomheidsprojectje te storten.
De mens slaat zichzelf als weldoener te hoog aan, en als realist te laag, zichzelf dus tegelijk over- en onderschattend, met als gevolg een zinloze verkwisting van de energie die nodig is om de aankomende strijdtaferelen het hoofd te kunnen bieden. Hij zou er goed aan doen zich in der minne te schikken met de realiteit, met andere woorden het vuur van misplaatst idealisme op standje waakvlam te houden opdat het cerebrale vreugdevuur ontstoken kan worden, om het bhagwaniaans te formuleren. En dat is óók barmhartigheid.
Misschien wel de grootste vorm van barmhartigheid.