Hoe het zit? Nou, het zit zo. Mijn ouders, mijn vrouw, kind zelfs, noemen het een neurologische afwijking; ik noem het bio-energetica met een sjamanistisch randje. Want wat is het geval? De natuur heeft het zo verordonneerd dat ik word gevisiteerd zo nu en dan door de vreemdste visioenen die je je maar kan voorstellen. Op die momenten wordt het opgehoopte vuil in mijn derde oog (uiteraard onzichtbaar) weggeblazen, als door een (eveneens onzichtbare) ademtocht vanuit de sferen, opdat de dingen aan mij geopenbaard worden zoals ze pas werkelijk zijn. Of nog zullen zijn.
Afijn, op die momenten beweegt mijn hand zoals het de Here der Heerscharen behaagt te bewegen. Nu je het zegt lijken die visioenen verdacht veel op die zoals geopenbaard aan een zekere ongeletterde koopman om en nabij een zeker knooppunt van karavanen circa 600 na chr, op een zeker schiereiland met veel zand enzo. Ik ga nog net niet zover om de aan mij geopenbaarde profetieën in gezellige gelegenheidskwatrijnen op te stellen, zoals de kruiden- en zalfjesarts Michel de Nostredame een millennium nadien gewoon was te doen in het door builenpest gemarteld Europa. Afijn, ik kan het allemaal ook niet helpen, mensen.
Mijn buitenwereldlijke predispositie is vermoedelijk het gevolg van de ‘helm‘ waarmee ik ter wereld ben gekomen. Een betrekkelijk zeldzaam ding in de wereld van verschijnselen, één op de duizend wordt ermee geboren is mij door niet één maar meerdere artsen op het hart gerukt. Dat, en de partij Schultenbräu waarvoor ik zojuist aan de deur moest tekenen voor ontvangst, lanceren mij in een staat die ik alleen maar kan omschrijven als nostradamisch welbevinden.
Klik-sjjjjj, sist de Schultenbräu, wijlen Patrick Kosmos’ The spiritual sounds of segregation bibbert door mijn audio-oorwarmers, en hoppen maar (u begrijpt: kosten noch moeite werden gespaard om het derde oog te ontsluiten). Met een sombere draai koersen mijn ogen af op de achterzijde van de schedel- een reflex, is mij verteld, die wel wordt waargenomen bij de machtige stierhaai tijdens het verscheuren van zijn prooi, en boeddha’s die uitdoven op de stoepdrempels van verlichting (niet bijzonder blijmoedig, niet bijzonder onblijmoedig, de Mona Lisa-glimlach, zoals het een boeddha betaamt).
Mijn visioen. Zet u schrap.
Ik zag meisjes. Heel veel meisjes. De fonkeling van onvervalste bloeddorst in hunner ogen vertelden mij dat zij zich in de bloei van de dramrijpe leeftijd bevonden. En warempel. Als mijn derde oog mij niet bedroog bevond ik mij kennelijk in de Universiteit van Amsterdam. We schrijven het jaar 2031, hoewel de gangbare jaartelling inmiddels slechts schoorvoetend werd gebruikt, aangezien die het geboortejaar des Heren nog als uitgangspunt nam. Dankzij het aanhoudende gedram van voorgenoemde meisjes werd een aparte jaartelling gehanteerd voor de islamitische goegemeente ter plaatse. Slechts één van de talloze tegemoetkomingsgezinde gestes van de toezichthouders van dienst, want elk bezwaar was natuurlijk een slinks, om niet te zeggen ronduit eliteracistisch oppressiemechanisme ter verdrukking van de mohammedaanse medemens, conform reglementen te beantwoorden met onmiddellijke ontzetting danwel lijfstraffen, na afloop waarvan je dan alsnog de gezochte ‘verbinding’ had gevonden.
Zelfde gold voor de zogenoemde stilteruimtes, aanvankelijk bedoeld voor nieuwetijdskinderen om zich na het bijwonen van de paar overgebleven bèta’s in de zalige gedachteloosheid van hun troostend bijgeloof terug te trekken. Daags na installatie van deze feng shui-verantwoorde, op energetische leylijnen gebouwde bezinningsruimtes werden deze volledig geconfisqueerd door fanatieke vertegenwoordigers van die niet nader te noemen religie, waarvan ik wel alvast verklappen kan dat zij vrede is.
Voorwaar, ik zeg u: dit alles werd aan mij veropenbaard. Nadat de laatste rafels van emperica gaandeweg waren afgelegd ten gunste van een volstrekt arbitrair soort intellectueel luilekkerland, voor akkoord gestempeld bovendien door het deuglinkse universiteitsbestuur, was het vrije inloop bij de UvA. De ooit gestrenge toelatingscriteria zodanig versoepeld dat het zowat iedere museumjaarkaarthouder zonder enige voorwaardelijke vereisten was toegestaan toe te treden, hetgeen als een verademing werd ervaren na al die eeuwen kwetsende criteria opgesteld door witte mannen, die wel even bepaalden dat je dit moest kunnen en dat moest kunnen. Afijn: allemaal oude tijd.
Wat zong zo allemaal nog meer aan mijn eenoog voorbij? Och ja. Natuurlijk! Toelatingsexamens. Of liever géén toelatingsexamens, want zóóó 20ste eeuw, en aldus empathisch uit de reglementen geschrapt op last van eerdergenoemde commissie, die er verder een punt van maakte om de colleges vol te stouwen met zoveel mogelijk intellectuele suikerspin om de homeopathische koers van de academie te kunnen blijven varen, recht zo die gaat.
De colleges bibberpsychonautica (curriculair verplicht sedert 2027) werden tantrisch afgewisseld met orgiastische rekoefeningen in de mensa van de Gloria Wekker-faculteit voor Normatieve Genderstudies, dit alles onder toezicht door een naamloos maar alomtegenwoordig vijfkoppig diversiteitsregime waarvan werd beweerd dat zij haar alomtegenwoordigheid bij tijd en wijle astraal de auditoria in projecteerde, voor eenstukje toezicht in descretum zal ik maar zeggen (hoewel die alomtegenwoordigheid precies daar eindigde waar de islam begon).
Natuurlijk waren de colleges wijsbegeerte, voor zover zij al niet waren afgeschaft, aangenaam verwaterd met cultuurrelativistische vaagdenkers uit de jaren ’70 van de vorige eeuw. En dat met dank aan het persistente gedram der sociale rechtvaardigheidsstrijders: de rechtmatige opvolgers van deemoedige christelijke eerstelingen van weleer, met dien verstande dat het christelijk-kwetsende inmiddels vervangen door een meer op de minaret gekalibreerd vergezicht.
Om maximaal tegemoet te komen aan veeleisende en anticiperend verongelijkte mohammedaanse medestudenten werd het hen zelfs toegestaan voorafgaand aan en na afloop van de colleges ‘Zegeningen der Sharia-zweepjes’ uit te reiken aan de doorgefanatiseerde studentjes. Zodra bijvoorbeeld een student vergat de naam der profeet aan te vullen met het obligate vrede-zij-met-hem knalde de zweep dat het een aard had, terwijl de arme scholier een vol uur vervloekingen en verwensingen moest ondergaan van UvA’s eigenste in-house imam belast met het in goede banen leiden van de even leergierige als bloeddorstige studenten onder zijn hoede. Deze imam was dan in naam dan onderhorig aan het schoolbestuur, zowel imam als schoolbestuur waren stilzwijgend overeengekomen dat de geestelijke in feite aan niemand verantwoording af te leggen had dan aan de donder- en hagelgod die het leven der gelovigen al dik drieduizend bestierde en verstierde.
En toen, lieve mensen, was de Schultenbräu op. Mijn derde oog sloot zich zo snel als zij was geopend en ik zonk weg in een diepe depressie. Drie treeën bruisend bier armer, en één angstvisioen rijker, besloot ik mijn kater maar eens uit te gaan zweten in een bouwpakketversie van de Sioux-zweethut op de paranormale beurs te Schijndel waar ik toch moest wezen ter voorbereiding van mijn ophanden zijnde epos getiteld Hoe Ik Verzeild Raakte In De Waanzin En Er Vervolgens Ternauwernood Aan Wist Te Ontsnappen In Vijf Bedrijven.