De Oostenrijkse politicologen Fard Hafez en Enes Bayraki publiceerden deze maand het zogenaamde ‘Europese Islamofobie Rapport’ (EIR), waarin in totaal 27 landenrapporten op alfabetische volgorde zijn gebundeld.
De redactie heeft geprobeerd het rapport een wetenschappelijke flair te geven maar – zoals ook al bekritiseerd werd door Gernot Bauer over rapport uit 2015 – het is een pseudo-wetenschappelijk rapport dat een politieke agenda nastreeft. Met een serieus wetenschappelijke inventarisatie of onderzoek heeft het niets te maken.
Het begint al met de definitie van het object van onderzoek: islamofobie. Tot op heden hebben Hafez of andere ‘islamofobie’ onderzoekers of vertegenwoordigers van deze term een consistent, begrijpelijke en wetenschappelijk bruikbare definitie van ‘islamofobie’ opgeleverd. De term ‘islamofobie’ is eerder een poging om twee fenomenen in een zin samen te vatten: vijandigheid tegenover moslims en kritiek van religie. De term maakt geen onderscheid tussen ressentiment-achtige opruiing en een verlichte kritiek op islam. Het blijkt dus een politiek geladen term die consequent wordt gebruik om kritiek op de islam of problemen en schendingen van de mensenrechten binnen de moslimgemeenschappen te bestempelen en af te weren als “anti-islamitische racisme”. Het resultaat is dat kritische geesten, zoals de Algerijnse schrijver Kamel Daoud, de Berlijnse psycholoog en auteur Ahmad Mansou en andere serieuze wetenschappers en journalisten in het rapport als ‘islamofoob’ worden bestempeld en daarmee in dezelfde hoek worden geplaatst als rechts-populisten, rechts-extremisten en racisten.
In het voorwoord van de redactie staat dat de EIR een ‘kwalitatieve en niet een kwantitatief onderzoek’ is. Echter, tegelijkertijd leggen ze de nadruk op hun uiteindelijke doel, namelijk de vaststelling dat ‘islamofobie’ in alle Europese landen, zoals het rapport zou aantonen, in opmars is. Deze claim is ernstig maar zou juist alleen in een kwantitatief onderzoek over een langere periode vast te leggen zijn. Maar dit is slechts een merkwaardige tegenstrijdigheid in de marge. Het EIR 2016 is noch een kwantitatief noch een kwalitatief onderzoek, de studie mist gewoon de essentiële criteria en voorwaarden waaraan het hoort te voldoen.
Het enige wat duidelijk is vastgesteld is de periode van het onderzoek, namelijk het jaar 2016. Verder in het kort: in het EIR 2016 ontbreekt precies datgene wat sinds de 16e eeuw gangbare praktijk is in wetenschappelijk onderzoek: de traceerbaarheid van resultaten. Het rapport blijft op het niveau van een willekeurige observatie en blijft dus louter een bewering.
Een goed voorbeeld is het door Farid Hafez persoonlijk geschreven deel over Oostenrijk. De 22 bladzijden bestaan hoofdzakelijk uit anekdotes die zijn verdeeld in verschillende categorieën: werk, onderwijs, politiek, media, publieke sfeer, rechterlijke macht, en fysieke en verbale aanvallen. Oncontroleerbare individuele gevallen van bijvoorbeeld “A native-born Austrian is told at the job centre in Graz that she should take off her headscarf, so that she can find a job more easily.” (S. 34f.) en: “A woman in hijab crosses the street when a person shouts from a standing car ‚You rag!‚“ (S. 55). Als bron werd in het eerste geval een ‘e-mail aan de auteur’ genoemd en in het tweede geval helemaal niets. Hetzelfde geldt voor de foto’s in het rapport van graffiti of borden met racistische leuzen. De auteur ziet er consequent van af om verifieerbare bronnen te noemen, om te beginnen een plaats en datum.
Verder staan er verwarrende lijsten met ‘islamofobe daden en uitspraken’ in het rapport. In de sectie media is er bijvoorbeeld een serie van fragmenten uit kranten en tijdschriften opgenomen die de auteur als ‘islamofoob’ aanmerkt. De vraag rijst: is dit álles wat de auteur heeft gevonden in 2016? Is dit een steekproef – zomaar wat vondsten op de leestafel in een cafe? Het is niet duidelijk of hier systematische te werk is gegaan. Bij de andere categorieën is het niet veel anders.
Zit daar onvermogen achter, naïviteit tegenover wetenschappelijke standaarden of volgt de redactie een andere, niet-wetenschappelijke agenda? Bij het persoonlijke relaas van Hafez kan men zich niet aan die indruk onttrekken. Hafez gaat het in de eerste plaats om, hoe dan ook, iedereen aan te klagen die zich kritisch uit over de islam.
Daarbij neemt Farid Hafez niet eens de moeite om enig bewijs voor zijn beweringen aan te halen. Zo is een Oostenrijkse Grünen politicus, Efgani Donmez, zonder enige grond als een persoon bestempelt “die regelmatig islamofobe statements maakt”. Ook Standard-journalist Lisa Nimmervol, die Ahmad Mansour, Hamed Abdel-Samad en Heiko Heinisch interviewde, wordt beschuldigd. Zonder verdere toelichting noemt Hafez ze allemaal de ‘key-players’, ‘wiens generaliserende stemmen een racistische discours over islam verspreiden’. Ook hier blijft Hafez ons een bewijs voor zijn beweringen schuldig.
Farid Hafez’s favoriete vijand is, net als in het rapport van vorig jaar, professor Ednan Aslan. Hij duikt op verschillende plekken in het rapport op als het voorbeeld van ‘islamofobie’. Dat uitgerekend een professor van een islamitische religieuze opleiding aan de Universiteit van Wenen zo in beeld komt, kan worden verklaard door de kritische houding van Aslan, die door geloofsgenoten al langere tijd ‘huismoslim’ wordt genoemd.
Is het allemaal grootheidswaanzin, een genadeloze overschatting van zijn eigen persoon als onbetwistbare instantie in ‘islamofobie’ kwesties? Men zou alleen maar met het hoofd moeten schudden en het niet te serieus moeten nemen, ware het niet dat Farid Hafez blijkbaar supporters heeft in de Oostenrijkse SPÖ en toegang tot het Europees Parlement, waar hij vorig jaar werd uitgenodigd.
De Grünen parlementslid Peter Pilz heeft op zijn beurt zijn kritiek op Erdogan supporters moeten bekopen met een vermelding in het ‘islamofobie’ rapport. Voor wie een verklaring verwacht in het rapport wat kritiek op Turks nationalisme, de Turkse president en zijn aanhangers precies met het thema van de EIR te maken heeft, wordt teleurgesteld. Het blijft bij een bewering. Voor Pilz speelden religie en islam in zijn kritiek geen enkele rol. Hierdoor wordt goed duidelijk wiens woord Farid Hafez spreekt. Het EIR wordt door de Turkse AKP-gesteunde denktanks SETA (Foundation for Political, Economis and Social Research) gefinancierd en gepubliceerd. Oprichter van de SETA is niemand minder dan Ibrahim Kalin, plaatsvervangend secretaris-generaal en woordvoerder van Erdogan.
‘Islamofobie’ is een strijdterm binnen politiek-islamitische organisaties – van de Turkse AKP tot het Moslim Broederschap, hetgeen af te leiden is uit het rapport. De aanvankelijke kritiek op de versmelting van racistisch ressentiment en kritiek op islam dient een heel systeem. Het dient om tegenstanders van allerlei soorten als ‘ongeschikt’ voor het discours te maken.
Het EIR is een puzzelstuk in de propaganda-strategie van islamitische organisaties. Farid Hafez en Enes Bayrakli, gefinancierd en gepromoot door een denktank uit de omgeving van de Turkse president Erdogan bedrijft wetenschap in dienst van de politiek islam met als doel politieke tegenstanders als racistische en moslim-vijandig aan te wijzen. Wat dat kan betekenen voor journalisten, wetenschappers en politici mag – met wat zich de afgelopen maanden in Turkije heeft afgespeeld – inmiddels wel bekend zijn.
Dit is een ingekort artikel van de Oostenrijkse historicus en schrijver Heiko Heinisch (hij is projectleider bij het ‘Institut für Islamische Studien der Universität Wien’) en Nina Scholz: politicoloog en schrijver (zij publiceert over thema’s nationaal-socialisme, anti-semitisme, Islam en mensenrechten)