De Amerikaanse bluesgitaarvirtuoos Joe Bonamassa staat weer eens in Nederland. Na onder anderen North Sea Jazz en Carré doet hij ditmaal de hoofdstedelijke Ziggo Dome aan. Noot vooraf van ondergetekende: Honderdvijfentwintig euro voor een concert is schofterig veel geld. Ja, hij is misschien wel 1 van de beste gitaristen van de wereld en al die vintage gitaren moeten ergens van betaald worden, maar dit zijn prijzen waar artiesten als wijlen Prince en Sting (die, met alle respect voor de heer Bonamassa naar de bescheiden mening van uw recensent toch een trapje hoger staan dan de artiest van deze avond) niet aan beginnen.
Na vijf keer Carré lijkt de Ziggo Dome een logische stap omhoog voor Bonamassa en kornuiten, maar wat blijkt: van de 17.500 mensen die in de zaal passen zijn er vanavond slechts 6.500 aanwezig, mede door het sluiten van de tweede ring. Het grootste deel van die mensen lijkt overigens te bestaan uit blanke mannen van halverwege de vijftig, wat ondergetekende heel vaak een “je had mijn vader kunnen zijn”-gevoel geeft. De vraag die in het hoofd van ondergetekende opkomt is: waarom had dit niet gewoon in AFAS Live, de voormalige Heineken Music Hall gekund? Daar kan 5.500 man in en dan zit je zaal stampvol. Het geluid is vrijwel net zo goed en je kunt een wat “gezelliger” sfeer creëren, voor zover mogelijk in dit soort formaat zalen.
Lang hoeft het publiek niet op hun gitaarheld te wachten. Stipt om acht uur stappen hij en zijn zevenkoppige begeleidingsband het podium op, en vanaf de eerste noot van This Train (afkomstig van z’n laatste plaat) tot de laatste noot van de afsluiter (Led Zeppelin’s How Many More Times) én toegift Hummingbird wordt het publiek getrakteerd op twee uur lang bluesrock die doet denken aan de hoogtijdagen van Stevie Ray Vaughan en Gary Moore, vermengd met wat Deep Purple-elementen.
Dat Bonamassa een gitaarvirtuoos en -verzamelaar is, dat wisten we al. Hij wil dit blijkbaar nog even extra benadrukken door met een slordige ton aan gitaren op het podium te staan, en er in 14 songs 10 (verschillende) gitaren gebruikt worden, allemaal oud of duur of allebei. Dat vind ik dan ook wel weer gaaf: hij is een verzamelaar, maar er zijn er genoeg die hun verzameling thuis zetten om er naar te kijken en af en toe op te spelen, of ze zelfs in de koffer laten zitten om ze over een paar jaar weer te verkopen met enorme winst. Bonamassa neemt het dure spul gewoon mee op tour. Zo hoort het ook: hoe oud je gitaar ook is, het is en blijft een gebruiksvoorwerp waar op gespeeld dient te worden. En als íemand het dan moet doen, dan Bonamassa maar.
Want dat hij kan spelen merkt het publiek gedurende de hele avond. De gitaarsolo’s vliegen je om de oren, en ook als de beste man een begeleidende partij speelt is het genieten geblazen. Dat komt overigens ook door het perfecte geluid in de Ziggo Dome, wat echt een prestatie is gezien het formaat van de zaal. De lage frequenties willen nog wel eens verzuipen in een zaal als deze maar de technici van de Ziggo Dome verdienen een dikke pluim voor de sound van dit concert.
Het geinige is wel dat je na drie kwartier de meeste trucs en licks van Bonamassa wel zo’n beetje gehoord hebt en je meer kan gaan focussen op de band die hij heeft meegenomen. Hij vindt het zelf “the best musicians on earth” en dat is misschien wat overdreven, maar met Anton Fig, Michael Rhodes en Reese Wynans heeft hij wel een stel muzikanten van de bovenste plank meegenomen. Zeker in songs als How Deep This River Runs en Albert King’s Angel Of Mercy (met een te gekke drumsolo van Fig) zit je als luisteraar te genieten van de waanzinnig fijne timing van deze band. Dat ze gave partijen spelen en ook nog eens enorm veel lol lijken te hebben met elkaar draagt daar alleen maar aan bij.
Is er dan niets aan te merken op deze avond? Jazeker wel. Bij blues(rock) denk ik aan los, ietwat slordig en vooral heel dik gespeelde muziek. Aan losheid ontbreekt het echter nogal bij Bonamassa et al. Ze spelen al een aantal dagen achter elkaar dezelfde setlist, waarbij vrijwel alle breaks, kicks en dynamische verschillen helemaal vast lijken te liggen. Dat zorgt hier en daar voor wat voorspelbaarheid en ook dat de bandleden niet even een solo kunnen verlengen of eenvoudig ritmische grapjes kunnen uithalen. Het is ook wel logisch in verband met geprogrammeerde lichtshows en dergelijke, maar toch haalt het iets af van de magie van de muziek. Dat zou Stevie Ray nooit gedaan hebben.
Verder is het ook wel prettig als je als publiek je een beetje gezien voelt. Het duurt deze avond zeven nummers voordat “we” überhaupt aangesproken worden, en aangezien Joe Bonamassa een vrij komische kerel is had ik eigenlijk wel wat meer grapjes tussendoor verwacht. Dat maakt hij gelukkig uitgebreid goed bij het voorstellen van de band (allemaal “the best on the planet”).
Tot slot nog 1 puntje van zeuren: zitconcerten zouden bij dit soort concerten strikt verboden moeten worden. Blues, bluesrock en alle aanverwante soorten dienen staand beluisterd te worden, met je cowboylaarzen aan en een half verschraald biertje in de hand. Niet zittend op een nepleren stoel met allemaal mensen die eigenlijk zouden willen staan maar bang zijn dat de persoon achter ze zegt dat ze weer moeten gaan zitten omdat ze anders niks zien. Hup, stoelen eruit, staan!
Al met al heeft de bezoeker een te gekke avond gehad met meer blueslicks dan je leven aan kan en een waanzinnige begeleidingsband. Het was niet vernieuwend, niet erg origineel en niet ontzettend afwisselend maar daar kom je ook niet voor. Je komt voor een man die een soort hybride is van Stevie Ray Vaughan, Gary Moore, de drie Kings (Freddie, Albert en B.B.) en Ritchie Blackmore en dat maakt deze New Yorker meer dan waar. Als je dan ook nog gitaarlicks kan schrijven a la Songs of Yesterday (Black Country Communion) laat je heel veel vijftigers met een brede grijns de Ziggo Dome verlaten. En deze twintiger trouwens ook.
Titelfoto: Joe Bonamassa in 2013 – ANP/Kippa/Paul Bergen