Het zou kunnen dat we in Nederland staan aan de vooravond van een morele revolutie, namelijk de omwenteling in het besef dat dieren in de morele cirkel dienen te vallen. Een radicale verandering qua moraal en recht over dieren. Nederland is in vele opzichten een pioniersland. In 2001 legaliseerde Nederland als eerste land ter wereld het homohuwelijk, zo kan Nederland ook het eerste land ter wereld worden dat dieren in de morele cirkel opneemt. Dat betekent dat het doden en mishandelen van dieren, zoals in de veehouderij, strafbaar wordt. Iedereen is dan veganist. Dat het begin van die revolutie er is, blijkt uit de aandacht in de media voor dierethiek, ook van mensen die zich daar doorgaans totaal niet voor interesseren. Ik ben dan ook blij verrast met het artikel van Gert Jan Geling ‘Discriminatie tussen mens en dier’ op ThePostOnline.
Voor veel mensen is dierethiek lastig. Ook voor Geling, die er zich er halfslachtig in heeft verdiept. Zo schrijft Geling: ‘De term speciesisme is vooral bekend geworden door de Australische bioloog en ethicus Peter Singer.’ Singer is filosoof (gespecialiseerd in ethiek), maar geen bioloog. Singers bekendste boek is Animal Liberation (1975) waarin hij het concept speciësisme (soortisme) aan een breed publiek introduceert. Geling:
Singer keert zich tegen speciësisme op grond van het idee dat niet alleen mensen maar ook (niet-menselijke) dieren een plaats verdienen binnen de wet, en er dus ook niet tegen het gediscrimineerd mag worden.
Dat is niet helemaal juist. Singer betoogt dat dieren in de morele cirkel gesloten moeten worden omdat een rationeel criterium daarvoor is het vermogen om te kunnen lijden. In hoeverre dieren rechten moeten hebben is een ander verhaal. Voor Singer zijn rechten hooguit handige hulpmiddelen om een ethisch ideaal te institutionaliseren. Andere filosofen, als Tom Regan, Erno Eskens, Gary Francione en Paul Cliteur betogen wel dat dieren (basale) rechten moeten krijgen.
Geling verzet zich tegen het concept dierenrechten omdat hij uitgaat van het idee dat rechten gebaseerd zouden zijn op reciprociteit: “De reden waarom we namelijk wetten kennen is omdat mensen deze wetten na kunnen leven. De wet bestaat immers bij de gratie van het feit dat zij nageleefd wordt.” Blijkbaar is Geling niet op de hoogte van het in de politieke filosofie gemaakte onderscheid tussen morele agenten en morele patiënten. Morele agenten zijn diegenen die in staat zijn deel te nemen aan het deliberatieproces om de wetten en regels op te stellen. In een liberale democratie zijn dat de stemgerechtigde burgers die via hun stem indirect beslissen over de wetten en regelingen van de samenleving.
Morele patiënten zijn alle wezens op wie die wetten en regelingen van toepassing zijn, zonder dat zij daar zeggenschap in hebben gehad. Tot 1919 waren vrouwen in Nederland morele patiënten omdat zij tot die tijd geen stemrecht hadden. Sinds 1919 zijn zij morele agenten. Mensen jonger dan 18 jaar zijn morele patiënten. Sommige mensen blijven altijd morele patiënten, zoals geestelijk gehandicapten. Morele agenten kunnen besluiten of ze al dan niet rekening houden met morele patiënten of niet. Als het op medeburgers aankomt zijn morele agenten daar doorgaans heel goed in. (Behalve als het gaat om toekomstige generaties, maar dat is een ander verhaal). Zo zijn er allerlei voorzieningen voor baby’s en voor mentaal gehandicapten. Ook voor huisdieren zijn er tal van voorzieningen. De morele vraag is: met welke wezens moeten morele agenten rekening houden?
Peter Singer, die een versie van het utilisme aanhangt, waarbij het gaat om het afwegen van verschillende handelingsalternatieven, betoogt dat het in de ethiek gaat om ‘gelijke afweging van gelijke belangen’. Het toepassen van dit ‘gelijke belangen’ principe leidt ertoe dat alle belangen meegewogen moeten worden. Ook niet-menselijke dieren hebben belangen en moeten daarom meegewogen worden. Singer redeneert als volgt: het eten van vlees (of het drinken van melk) is een triviaal (in de zin van niet essentieel) belang voor mensen, daarentegen is er een geweldig groot belang van het dier dat op het spel gaat, namelijk het leven (voor de duidelijkheid: alle melkkoeien worden lang voor hun natuurlijke leeftijd geslacht).
Geling vraagt zich af: ‘waarom zou je een plek binnen de wet verdienen wanneer je zelf niet in staat bent om je hieraan te houden?’ Geling focust zich hier op wetten. Singer gaat het primair om het afwegen van belangen. Ook een dier (of mens) dat niet kan praten heeft belangen. Een dier heeft er belang bij niet uitgemolken en vermoord te worden.
Een verwijzing naar het brute dierenrijk waar leeuwen antilopen opeten is geen excuus voor het in stand houden van de dierenholocaust. Een leeuw heeft namelijk wel een noodzaak om een dier te eten. Voor de leeuw is vlees geen triviale maaltijd. Een leeuw kan niet overleven op een plantaardig dieet. Mensen kunnen prima floreren op een plantaardig dieet. Trouwens, als iemand anders iets doet wat immoreel is (zeg verkrachten), dan is dat voor jou toch geen reden om dat dan ook maar te doen?
Geling toont zich expliciet een speciësist wanneer hij betoogt dat de meeste mensen wel morele agenten zijn (want de categorie mentale gehandicapten is niet zo groot) en de andere dieren morele patiënten omdat ze niet kunnen praten. Hij discrimineert zodoende op een ethisch irrelevante eigenschap, namelijk taal (of rationaliteit). Singer, die hier leunt op Bentham, betoogt nu juist dat het een vorm van discriminatie is als je een moreel onderscheid maakt op basis van een ethisch irrelevant criterium. Inderdaad: niet-menselijke dieren kunnen niet praten, maar ze hebben wel degelijke fundamentele belangen. Ik haal nog maar eens de beroemde uitspraak van Jeremy Bentham aan. Ik citeer de langere passage uit diens boek An Introduction to the Principles of Morals and Legislation (1789):
The day may come when the rest of animal creation may acquire those rights which never could have been withholden from them but by the hand of tyranny. The French have already discovered that the blackness of the skin is no reason why a human being should be abandoned without redress to the caprice of a tormentor. It may one day come to be recognized that the number of legs, the villosity of the skin, or the termination of the os sacrum [heilig been] are reasons equally insufficient for abandoning a sensitive being to the same fate. What else is it that should trace the insuperable line? Is it the faculty of reason, or perhaps the faculty of discourse? But a full-grown horse or dog is beyond comparison a more rational, as well as a more conversable animal, than an infant of a day or a week or even a month old. But suppose they were otherwise, what would it avail? The question is not, Can they reason?, nor Can they talk? but, Can they suffer?
‘Mensen zijn niet gelijk aan dieren’, schrijft Geling. Nogal wiedes: het hele idee van soorten is gebaseerd op verschillen. Een olifant is niet gelijk aan een giraffe is niet gelijk aan een zebra is niet gelijk aan een koe is niet gelijk aan een varken is niet gelijk aan een kip is niet gelijk aan een mens. Elke soort verschil fundamenteel van de andere soort, juist daarom is het een aparte soort. Maar die verschillen zijn geen rechtvaardiging voor morele verschillen.
Vrouwen zijn niet gelijk aan mannen, witte mensen zijn niet gelijk aan zwarte mensen, slimme mensen zijn niet gelijk aan domme mensen. En toch hebben alle mensen gelijke rechten omdat mensen moreel gelijkwaardig zijn. Singer verbreedt de morele cirkel door erop te wijzen dat het in de ethiek gaat om belangen. Voelende wezens hebben belangen en die belangen moeten worden meegewogen en gerespecteerd. Het doden van dieren voor consumptie past hier niet in omdat fundamentele belangen van dieren worden geschonden. Geling schrijft: ‘Het is prima moreel aanvaardbaar om te discrimineren tussen soorten.’ Bij de SGP denken ze zo over vrouwen en homo’s. Bij de KKK denken ze zo over zwarten.
Vreemd genoeg, maar in positieve zin, merkt Geling op dat er dierenrechten moeten komen om ‘onnodig dierenleed te voorkomen’. Aha, dus Geling is veganist! Of zou dat volgens zijn eigen essay moeten zijn. Het gebruik van dieren, hoe zogenaamd diervriendelijk ook, is onnodig voor de fundamentele behoeftes van de mens hier in Nederland, terwijl er fundamentele belangen van het dier worden geschonden. Ergo, ook Geling pleit voor veganisme. Al heeft hij dat zelf niet door.
Tot slot: voor al die slimme mensen die tijdens het lezen tegenwerpingen bedenken (zoals ‘maar planten kunnen ook lijden!’, of ‘wat als je op een onbewoond eiland zit’, of ‘maar ik heb scharrelkippen in mijn tuin’), lees mijn boek De vrolijke veganist en al uw vragen worden beantwoord en tegenwerpingen weerlegd. Er is geen keus, veganisme is een morele plicht.