Als u dacht dat een land vol lemmingen wel het meest kwalijk riekende symptoom was van een klinisch dode samenleving, moet je voor de gein eens de aanblik van een populus op je in laten werken waarin het vrijheidsinstinct is uitgedoofd. Als je het kunt verdragen.
Oh hoe het knaagt en schraagt, het gevoel dat zich van je meester maakt als je het aandurft je in de publieke en virtuele ruimte te begeven; hoe onbestemd en tegelijk acuut-pertinent het gevoel – want meer is het niet – dat je telkens weer met ijzeren laarzen terug de kleiige leem in trapt, al trakteer je jezelf op allerlei escapistisch vertier om dat gevoel te verdoven. Geen pretje voor zij die zich in financieel opzicht geknecht weten aan het vaderland, met als vervelende bijkomstigheid dat hoe harder je probeert je uit de mistroostigheid van Nederlandse gezapigheid te ontworstelen, hoe dieper je erin wegzakt.
De enige reden dat ik de Nederlandse druilregen niet allang heb verruild voor de Schotse is gelegen in zekere familiegerelateerde verplichtingen die mij aan de klamme klei gekluisterd houden. Niettemin geef ik u zeven redenen, goede redenen- wat zeg ik: uitstekende redenen om Nederland voorgoed te verlaten – of, in welluidend Engels, seven arguments for getting the hell out of Dodge.
Spruitjes. Ja, spruitjes ja. Want aan de lucht van spruitjes herkent men het bederf, en het bederf is zo diep doorgedrongen tot de volksaard dat het inmiddels versleten wordt voor niet eens noemenswaardig, als in: “het zal wel”. The celebration of mediocraty in welluidend Engels, dat wil zeggen de neiging om het smeulende hoger aan te slaan dan het vlammende, lijkt te zijn uitgegroeid tot een collectief ervaren deugd; elke inbreuk erop beantwoordt met excommunicatie uit de gezapigheidscocon. De zompige mix van naargeestig slachtofferschap en zo mogelijk nog naargeestiger fanatisme dat zich beijvert voor het delgen van de groten, het kopje kleiner maken van koningen, überhaupt elk boven het middelmaat uitstekend talent wegmaaien voordat het goed en wel tot wasdom is geraakt, maakt inmiddels evenzeer deel uit van de volksaard als polderen tot men blauw ziet.
De geringschatting van het vrije woord. Zodra je je buiten het heilige en veilige middenkader begeeft dan deel je dus niet in de basiswaarden en ben je, met zoveel woorden, part of the problem. De goede verstaander heeft natuurlijk aan een half woord genoeg om te begrijpen wie exact de boeman is in dit heerlijk vrijblijvende luilekkerland vol passief-agressieve gezapigheid en succeshaat. Juist ja: het vrije woord. Altijd het vrije woord, want dat kunnen we niet gebruiken in een land dat blijk geeft van evenveel dapperheid als een bord uiensoep.
Vaagdenken, crypto-marxisme. Als je de totale minachting voor talent en uitschieters in het vaderland maar ver genoeg terugvolgt naar haar oorsprong ontwaar je het ineens: new age-vaagdenken, vermengd met een stramme scheut calvinisme, op zichzelf nog betrekkelijk onschuldig mits homeopathisch verwaterd, ware het niet dat het in de Nederlandse context aangevuld wordt met doodenge crypto-marxistische nivelleringsideologieën die rechtstreeks lijken te zijn ontleend aan het meest verdorven politieke systeem van het voorgaande millennium, het nationaalsocialisme niet te na gesproken. Niet zo verwonderlijk: een volk dat zich heeft aangeleerd de hand aan zichzelf te slaan, gaat op enig moment linkse taal uitslaan – vooral in dat vermaledijde social studies-segment op linksleunende pretuniversiteiten, niet anders aan te merken dan als wijsgerige equivalenten van de IKEA-ballenbak.
Alles klein graag. De naar mijn weten unieke kwaliteit alles in kleine, overzichtelijke hapjes opgediend te krijgen is even raadselachtig als onmiskenbaar, treffen we in alle lagen van de maatschappij aan, maar vooral in de kunsten waar men zo diep neerkijkt op elke zichtbare virtuositeit dat het verbazingwekkend is dat men niet voorover valt. De behoefte aan en verlangen naar het uitbotten van al dat rijk en weldadig is, zo alomtegenwoordig dat elke kritische kanttekening met hoon en woede wordt begroet. In plaats daarvan houdt men met liefde de aartslaffe gewoonte in stand om ten overstaan van een ieder die het horen wil de deugtoeter te blazen.
Treurnimfjes. Op welk exact moment in de geschiedenis men ineens besloot te bezwijken voor het stampvoeten, dat weet geen – maar het nooit aflatende gedramzaag heeft de werkzaamheden hier ter lande aardig lamgelegd vind u ook niet? Kapotschattige treurnimfjes die de duurzaamheid der dingen een warm hart toedragen, vrijheid des te minder, en al hun engagement in hun ranke lijfjes opsparen voor de driemaandelijkse Jesse Klaver-meet ups, standaard gevolgd door die fopkwaal der fopkwalen: de millenniale burn out. Gelukkig lost het probleem zichzelf op, want wanneer de vloer het aanhoudende gestampvoet niet meer trekt en openbreekt tuimelen de sneeuwvlokjes er met trofee en al in. Dat men maar in hun griefgraten moge stikken! Maar ja, je moet er maar op willen wachten. Overigens is het altijd maar afwachten welke asperger op enig moment de daad bij het woord voegt en zijn ligfiets op ramkoers legt met de verondersteld “populistische haatzaaiers” die wij worden geacht te vrezen met grote vreze.
Francisco van Jole.
Status quo – Het collectieve knappen der ruggegraten daargelaten, komt me vooral het matte, onuitgesproken en nogal gezapige accepteren van wat we de status quo zouden kunnen noemen als buitengemeen zorgwekkend voor- een nog groter gevaar misschien dan de status quo zelf, en aldus met stip op nummer 7 in onze hitlijst van gegronde redenen om dit land te laten voor wat ze is. Ik weet niet hoe u het ervaart, maar ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat de mate van zelfopgelegde onvrijheid bij medelanders, het dulden- vrijwillig- van des nationale volksgeest, of on-geest, werkt als een weerhaak die zich heeft vastgezet in het geestelijke gehemelte.
U leest het: we zijn genaaid zoals dat zo mooi heet, dus pakt uw koffers en berijd de slang die Schengen heet, want het openzetten van de grenzen heeft ook zo z’n voordelen.