Het huidige kiesstelsel staat niet vaak ter discussie. De laatste keer dat een discussie over het kiesstelsel werd gevoerd was in 2006 – 2008. Elke burger heeft in Nederland kiesrecht vanaf 18 jaar en ieders stem weegt even zwaar. Eerlijk zou je zeggen.
Tenminste, daar lijkt het op. Het huidige kiesstelsel is namelijk onherroepelijk in het voordeel van de randstad en dit gaat ten koste van het belang van mensen op het platteland. Vooral de verhoudingen tussen de drie sterk bevolkte provincies Utrecht, Noord,- en Zuid-Holland en de drie noordelijke provincies Drenthe, Groningen en Friesland is behoorlijk zoek. De grote steden zijn oververtegenwoordigd in de Tweede Kamer en het aantal vertegenwoordigers uit de noordelijke provincies is gering. Dit is niet alleen terug te zien aan de samenstelling van de Tweede Kamer, maar ook aan de wijze waarop de belangen uit het Noorden weerklinken in het beleid van de regering.
In het huidige kiesstelsel van evenredige vertegenwoordiging krijgen partijen een aantal zetels dat overeenkomt met het percentage stemmen. De noordelijke provincies huisvesten momenteel ongeveer 1,7 miljoen burgers. De Friezen, Drenten en Groningers, maar ook andere plattelandsgebieden, hebben door de lage bevolkingsdichtheid het nakijken op electoraal gebied. Alleen al in de provincie Utrecht wonen bijna net zoveel mensen als in álle Noordelijke provincies in totaal. In Utrecht, Zuid-, en Noord-Holland leven in nu ongeveer 7,6 miljoen mensen.
Wanneer de stembussen openen dan staan tegenover elke kiezer uit het Noorden gemiddeld 4.5 kiezers uit de westelijke provincies zo blijkt uit cijfers van het CBS. Door het enorme verschil in populatieomvang heeft het platteland dus slechts een kleine stem in het bepalen van het politieke landschap. Veel noorderlingen voelen zich hierdoor matig vertegenwoordigd. Zowel in de agrarische sector, het onderwijs en bij de exploitatie van bodemschatten zien we de effecten van het huidige stelsel van evenredige vertegenwoordiging de kop op steken. Velen in plattelandsgebieden ervaren daardoor een democratisch tekort en voelen zich niet vertegenwoordigd. Dit gevoel wordt sterker naarmate de grote steden verworden tot een conglomeraat van het linksradicale gedachtengoed, terwijl de burgers op het platteland veel conservatiever zijn. Genderneutraaltaalgebruik? ‘Doe maar normaal, dan doe je al gek genoeg’.
De sterkst benadeelde minderheid van Nederland is de agrarisch ondernemer. Niet alleen heeft deze ondernemer te kampen met een onverantwoorde hoge belastingdruk, maar heeft de agrarisch ondernemer ook de publieke opinie tegen zich. Met afgunst, onwetendheid en een vooringenomen houding van morele arrogantie wordt vaak inbreuk gemaakt op de nuttige werkzaamheden van onze boeren. Voornamelijk de melkveehouderijen hebben het zwaar onder het juk van het klimaatbeleid en de kosten daarvan gaan enkel toenemen in de toekomst. De regeldruk maakt het ondernemen op het platteland complex.
Om een voorbeeld te noemen: de Wet fosfaatrechten en de Wet grondgebonden groei melkveehouderijen. De implementatie van de wet leidt er onder meer toe dat sommige boeren in financiële problemen komen. Maar wat kunnen de agrarische ondernemers doen? Met miljoenen stedelingen, waarvan een groot aantal niet weet waar melk vandaan komt, verkrijgt de Nederlandse regering vrij eenvoudig een meerderheid om een kleine minderheid onder het mom van ‘duurzaamheid’ aan te pakken. Dat terwijl iedereen in Nederland gebaat is bij een gezonde en sterke agrarische sector. Yvon Jaspers zou een nieuw tv-programma kunnen beginnen: Boer zoekt eerlijke politicus.
De wijze waarop de Nederlandse regering is omgegaan met de gaswinning in Groningen is een exemplarisch voorbeeld van hoe de belangen van minderheden in vergetelheid raken in het huidige stelsel van evenredige vertegenwoordiging. Terwijl al jaren over de gevaren van gaswinning wordt gesproken gaan de belangen van de staat én de energiesector voor. Heel anders was de reactie van de politiek geweest wanneer de gaswinning wellicht had plaatsgevonden in Den Haag of wanneer Groningen 5 miljoen meer inwoners had gehad. Na herhaaldelijke protestacties, en een opleving van het Gronings anarchisme in de provincie, haalde minister Kamp bakzeil en werd de gaswinning uiteindelijk beperkt. Maar de regio is nu al onherroepelijk beschadigd.
Ondertussen is er grote sociale onrust en onvrede ontstaan over de wijze waarop de politiek is omgesprongen met de schadeafhandeling. Dat is triest omdat dit het vertrouwen in de rechtsstaat en de democratie doet afnemen. Wederom zien we hoe het belang van de meerderheid zoveel zwaarwegender is dan het belang van de minderheid, zelfs als dit tot grote schade leidt.
Ten slotte is er nog het onderwijsstelsel. In de provinciën Drenthe, Friesland en Groningen volgden in 2011 gemiddeld 37% van de jongeren van 16 jaar een opleiding op de HAVO of het VWO. In de provincies Utrecht, Noord,- en Zuid-Holland was dit percentage gemiddeld 42%, zo blijkt uit cijfers van het CBS. Deze cijfers lijken te suggereren dat het voor jongeren op het platteland moeilijker is om hoger voortgezet onderwijs te volgen. Voor de verschillen tussen de provincies in het wetenschappelijk onderwijs is het berekenen van de doorstroom iets complexer. Dit komt omdat een groot aantal studenten uit huis zullen gaan en gaan wonen in de stad waar zij gaan studeren. Echter is het aannemelijk dat de verschillen die zichtbaar zijn tussen de noordelijke en westelijke provincies ook in het Hoger Onderwijs zich voordoen.
Onlangs lanceerde Minister Bussemaker het initiatief ‘Gelijke Kansen Alliantie’. Deze titel lijkt te suggereren de minst de verschillen tussen de provincies bespreekbaar zouden worden, maar dat bleek niet het geval. Het initiatief is gericht op het ondersteunen van jongeren met laagopgeleide ouders. Je verwacht dan als provinciaal een grote inzet vanuit het ministerie om iets te doen aan de staat van het onderwijs in de provinciën, want zoals de cijfers laten zien is er veel groei mogelijk in het Noorden en moet talent niet onbenut blijven. Ware het niet dat veel van de initiatieven enkel in de grote steden worden ontplooid.
De miljoenen zijn alleen gereserveerd voor onderwijsinstellingen in de grote steden. Tevens ligt de focus vooral op het ondersteunen van jongeren met een niet-Westerse migratie achtergrond. Boerenjongen? Ga maar naar het VMBO!