Het was het jaar 2081 en iedereen was eindelijk gelijk. Ze waren niet alleen gelijk voor God en de wet. Ze waren gelijk in elk opzicht. Niemand was slimmer dan ieder ander. Niemand zag er beter uit dan de ander. Niemand was sterker en sneller dan de ander. Al die gelijkheid was het gevolg van het 211e, 212e en 213e Constitutionele Amendement, en de onophoudelijke waakzaamheid van de agenten van de U.S. Handicappen Generaals (H-G).
Sommige dingen in het leven klopten echter nog niet helemaal. April bijvoorbeeld, dat maakte de mensen nog steeds knettergek door maar geen lente te willen worden. En het was in die klamme maand dat de H-G mannen George en Hazel Bergeron’s veertienjarige zoon Harrison meenamen.
Het was tragisch, maar George en Hazel konden er niet te hard over nadenken. Hazel had een perfect gemiddelde intelligentie wat betekende dat ze nergens over kon nadenken behalve in korte uitbarstingen. En George, wiens intelligentie bovengemiddeld was, had een kleine mentale handicap-radio in zijn oor. Hij was wettelijk verplicht dit te allen tijden te dragen. Het stond in verbinding met een overheidstransmitter. Elke 20 seconden ongeveer zond de transmitter een scherp lawaai uit om te voorkomen dat mensen als George oneerlijke misbruik zouden maken van hun hersenen.
George en Hazel keken televisie. Er liepen tranen over Hazels wangen, maar voor even was ze vergeten waar die vandaan kwamen. Op het scherm waren ballerina’s te zien. Een buzzer klonk in George’s hoofd. Zijn gedachten sloegen in paniek op de vlucht, als dieven voor een inbrekersalarm.
“Dat was een hele mooie dans, die ze net deden,” zei Hazel.
“Huh”, zei George.
“Die dans – het was mooi,” zei Hazel.
“Yep,” zei George. Hij probeerde een beetje na te denken over de ballerina’s. Ze waren niet echt heel goed – in ieder geval niet beter dan ieder zou zijn geweest. Ze waren belast met gewichten en zakken met vogelvoer, en hun gezichten waren gemaskerd, zodat niemand – die hun vrije, sierlijke of mooie gezichten zou zien – zich zou voelen alsof ze iets waren wat de kat zojuist naar binnen had gesleept. George speelde met de gedachte of de dansers misschien niet gehandicapt zouden moeten zijn. Maar hij kwam niet erg ver totdat alweer een geluid in zijn oor zijn gedachten uiteendreef.
George huiverde. Net als twee van de acht ballerina’s. Hazel zag hem huiveren. Aangezien ze zelf geen mentale handicap had, moest ze George vragen wat het laatste geluid geweest was.
“Klonk als iemand die met een kogelhamer op een melkfles slaat,” zei George.
“Ik zou het heel interessant vinden, al die geluiden horen,” zei Hazel een beetje afgunstig. “Al die dingen die ze bedenken.”
“Um,” zei George.
“Alleen, als ik de Handicapper Generaal was, weet je wat ik dan zou doen?” zei Hazel. Hazel leek behoorlijk op een Handicapper Generaal, om eerlijk te zijn, een vrouw genaamd Diana Moon Glampers. “Als ik Diana Moon Glampers was”, zei Hazel, “dan zou ik zondag klokkenspel laten horen. Een soort ode aan de religie.”
“Ik zou kunnen nadenken als het gewoon klokkenspel was,” zei George.
“Nou ja, misschien dan heel hard,” zei Hazel. “Ik denk dat ik een goede Handicapper Generaal zou zijn.”
“Net zo goed als ieder ander,” zei George.
“Wie weet er beter dan ik wat normaal is?” zei Hazel.
“Precies,” zei George. Hij begon vagelijk na te denken over zijn abnormale zoon die nu in de gevangenis zat, over Harrison, maar een saluutschot in zijn hoofd maakte daar een einde aan.
“Tjonge!” zei Hazel, “dat was een juweeltje, nietwaar?”
Het was zo’n juweeltje dat George wit wegtrok en rilde, en de tranen stonden in zijn ogen. Twee van de acht ballerina’s waren ingestort op de vloer, ze hielden hun slapen vast.
“Je ziet er ineens zo moe uit,” zei Hazel. “Waarom ga je niet even liggen op de bank, zodat je je handicapzak even op de kussens kunt leggen.”
Ze verwees naar het vierenzeventig pond zware vogelzaad in een canvas zak, die met een hangslot op George zijn nek vast zat.
“Ga maar, laat de zak maar even rusten,” zei ze. “Het maakt me niet uit als je eventjes niet gelijk bent aan mij.”
Dit is een fragment, de rest is hier in het Engels te lezen, of hieronder te horen.
‘Harrison Bergeron’ is een kort, satirisch en dystopisch science-fiction verhaal, geschreven door Kurt Vonnegut en werd voor het eerst gepubliceerd in oktober 1961. Oorspronkelijk werd het gepubliceerd in The Magazine of Fantasy en Science Fiction. Het verhaal is officieel een satire op de overreactie van Amerika op de Sovjet Unie in de Koude Oorlog – maar door tal van critici uit elkaar gehaald. Het zou geen aanval zijn op egalitair links, maar juist op het conservatisme. Zelf zegt Vonnegut (o.a.) in een reactie dat hij in zijn werk opkomt voor de ‘losers’.