Als jonge journalist was ik kort na de val van de Muur getuige van het opgraven van honderden stoffelijke overschotten uit massagraven die zich naast het voormalige concentratiekamp Sachsenhausen bij Berlijn bevonden. Het was een blik in een afgrond die ik niet licht zal vergeten.
Hier lagen soldaten van de Wehrmacht, voormalige aanhangers van de nazipartij, sociaaldemocraten, kinderen, jongeren die als onbetrouwbaar golden en buitenlanders. Allen waren zonder enige vorm van proces opgesloten. In dit Speziallager Nr. 7 stierven duizenden door honger en uitputting.
In de Sowjetische Besatzungszone (de voorloper van de DDR; 1945-1949) lieten de Sovjetautoriteiten en de Duitse partijcommunisten er geen twijfel over bestaan hoe men met (vermeende) tegenstanders diende om te gaan. Dit was niet alleen een gevolg van de naoorlogse chaos, maar had ook te maken met de rechtvaardiging van geweld door linkse dictaturen. Zo verklaarde Lenin, de aartsvader van de Russische revolutie, dat Rusland “van de honden en zwijnen van de stervende bourgeoisie” bevrijd moest worden.
Lenins opvatting dat er in de nieuw op te richten maatschappij geen ruimte was voor oppositie werd bepaald door twee trauma’s die de beroepsrevolutionair had opgelopen: de executie van zijn broer Alexander in het tsaristische Rusland wegens revolutionaire activiteiten, en het lot van de Parijse Commune in 1871.
De revolutionaire Communards werden door het conservatieve Frankrijk bloedig onderdrukt nadat dit land zojuist de oorlog tegen Pruissen had verloren. De gemeenschappelijke klassenvijand van zowel de Duitse als de Franse bourgeoisie was volgens Lenin het revolutionaire proletariaat. Zijn conclusie was dat er met de bourgeoisie niet viel te onderhandelen. Iedere oppositie moest effectief en definitief de mond gesnoerd worden zodra hij eenmaal de macht in handen had. Wat geweld tegen andersdenkenden betreft was Stalin wel degelijk een opvolger van Lenin.
De Duitse Democratische Republiek was een stalinistische constructie. Nergens binnen het Warschaupact was het politieke antifascisme meer staatsdoctrine dan in de DDR. Toch werd de denazificatie officieel al op 10 maart 1948 beëindigd. Uiteraard was die datum arbitrair. De nazijager Simon Wiesenthal stelde in 1968 een lijst samen met namen van voormalige nazi’s die in de DDR een goed onderkomen hadden gevonden. Ook de Adenauer-regering beschikte over dergelijke informatie.
De geperverteerde Pruisische deugden – gehoorzaamheid, punctualiteit, discipline etc. – waren in de Oost-Duitse ‘antifascistische’ dictatuur goed geconserveerd. Sterker nog, ze werden gebruikt om de DDR in leven te houden. Ook het geweldprincipe bleef onverminderd intact. Het ‘socialistische’ opvoedingsideaal behelsde bijvoorbeeld kinderen en jongeren “tot een hartstochtelijke haat tegen de imperialistische vijanden van ons volk op te voeden.”
Ondanks de kritiek die er op de DDR bestond zagen veel jonge intellectuelen in het Westen deze linkse dictatuur in ieder geval wel als een voorbeeld van geslaagde denazificatie en antifascisme. De Duitse deling werd als een terechte straf voor de oorlog gezien – een rekening die niet zij, de 68’ers, maar vooral de Oost-Duitsers moesten betalen.
In West-Berlijn was de studentenbeweging agressief ‘antifascistisch’ en antikapitalistisch. Kritiek richtte zich uitsluitend op rechtse dictaturen: bijvoorbeeld Spanje onder Franco, Portugal onder Salazar, Griekenland onder het kolonelsregime of Latijns-Amerikaanse dictaturen. Linkse dictaturen, zoals China, de Sovjetunie met haar satellieten en Cuba daarentegen bleven buiten schot. Dat West-Berlijn omringd was door Russische troepen en dat het demonstratierecht van ‘linkse’ intellectuelen werd gegarandeerd door de kapitalistische vijand stemde niet tot nadenken.
De loutere bewering ‘antifascist’ te zijn ontwikkelde zich in deze kringen tot het toegangskaartje voor maatschappelijke acceptatie en succes. Al gauw werd dit ‘antifascisme’ aangelengd met een uiterst agressief multiculturalisme. De bemanning van het Starship Enterprise vertegenwoordigde de etnische heilsverwachting van een hele generatie.
Intolerantie jegens andersdenkenden en de ontmenselijking van de tegenstander waren intussen geaccepteerd. (“Fascisme is geen mening maar een misdaad”). Degenen die men ervan verdacht onbetrouwbaar te zijn kregen van deze ‘antifascisten’ intimiderende Hausbesuche. Men kan zich voorstellen hoe deze bezoekjes eruitzagen. Terwijl de ‘Grote Sprong Voorwaarts’ en de ‘culturele revolutie’ in China miljoenen mensen het leven kostte, zagen West-Duitse ‘antifascisten’ het Rode boekje van Mao als wegwijzer voor een geslaagde toekomst. Wat zich rechts van hun politieke wereldbeeld bevond was de vijand.
Ook de bewustzijnsindustrie liet zich niet onbetuigd: Andy Warhol kwam met zijn Mao-portret op de proppen, de modewereld presenteerde ‘Mao-jasjes’ en linkse filosofen zwijmelden bij de gedachte aan de Nieuwe Mens die in China uit het ei kroop.
Vrijwel al deze ‘antifascisten’ zijn goed verdienende en aangepaste burgers geworden. Het bleef binnen intellectuele kringen – niet alleen in Duitsland maar binnen de hele Atlantische cultuur – bon ton om zich als ‘antifascist’ te etiketteren. De antidemocratische zielenroerselen van het ‘antifascisme’ werden dan ook goed geconserveerd, vooral bij de Groenen, een politieke beweging die vanaf de jaren tachtig geleidelijk de culturele hegemonie in Duitsland en ook elders in Europa wist te veroveren. Hun gedachtegoed wordt doorgaans met de term cultuur-marxisme aangeduid.
Het zijn de eigentijdse ‘snowflakes’ die de geestelijke erfgenamen van ‘antifascisme’ en cultuurmarxisme lijken te zijn. Deze jongeren continueren – zonder zich waarschijnlijk ooit noemenswaardig in Lenin of Stalin of Pol Pot verdiept te hebben – een zeer bedenkelijke antidemocratische traditie, die men zowel bij de oude bolsjewistische beroepsrevolutionairen en hun handlangers als bij 68’ers tegenkomt: de hartstochtelijke haat jegens iedereen die ook maar een beetje van hun meningen afwijkt. Het lijkt erop dat deze ‘antifascisten’ hard op weg zijn de doodgravers van onze cultuur te worden.
Voor degenen die zich verder willen verdiepen in deze materie: Jan Herman Brinks, The Miraculous Resurrection of Immanuel Kant and other articles: With a foreword by Georg G. Iggers, Uitgeverij Aspekt, 2016.