Het Vlaamse online tijdschrift Charlie Magazine/’F❤ck Fake’ (Ja, dat staat er echt. Waarom? Is dat niet cool misschien?) publiceert geregeld artikels over actuele thema’s. Een van deze publicaties, verschenen op 4 september jongstleden, behandelt het topic ‘straatintimidatie’ en meer bepaald ‘De verschillende oorzaken van straatintimidatie’ (wat meteen ook de ondertitel is van het het artikel ‘Waarom zou je een vrouw naroepen op straat?’)
Aangezien het gros van de Charlie-scribenten bestaat uit twintig à dertig jaar jonge stadsmussen van het feminine type, die met een koersfiets uit 1985, een dunne parka die heerlijk flappert achteraan (net boven het achterwiel van die retro-koersfiets), een in een ecologisch breiatelier gebreide muts en all stars uit 1979 door de straten van een of andere grootstad paraderen (Gent, Antwerpen, of Brussel voor de gevorderde millennial), mag het niet verbazen dat de verklaring voor ‘straatintimidatie’ overal gezocht wordt, behalve daar waar ze te vinden is.
Lurkend van haar latte macchiato – geprepareerd en voorzien van een leuk motiefje door de met een neuspiercing en een ‘sleeve’ getooide barista-die-een-dochtertje-heeft-dat-naar-een-Steinerschool-gaat – en ontdaan van parka, muts en waarom ook niet: all stars, tokkelt de kosmopolitische Charlie-auteur in een hip hoekje van de trendy koffiebar stukjes aan elkaar die van een zodanige politieke correctheid getuigen, dat zelfs het leuke motiefje op de latte er op een gegeven moment de brui aan geeft en het op een lopen zet.
Het om de hete brij heen draaien lijkt de hoofdbekommernis te zijn van álle ‘deskundigen’ die Anaïs Langbeen, auteur van het bewuste artikel, aanhaalt. In sociologentaal (en in het artikel) heet het immers dat ‘culturalisering van seksuele intimidatie’ te allen prijze moet worden vermeden. Hiermee wordt gedoeld op het toeschrijven van seksueel intimiderend gedrag aan lieden die deel uitmaken van een bepaalde cultuur.
Want stel je voor dat mensen zouden gaan denken dat vrouwen in bepaalde culturen op een andere manier worden bejegend als in de onze; dat zoiets typisch zou zijn voor specifieke culturen; laat staan dat zulks het geval zou zijn voor aanhangers van de mohammedaanse cultuur! Neenee, dat moeten we niet wíllen! Dat mógen we niet dénken! Wat we wél moeten willen zijn verklaringen van deskundigen, verklaringen die ons, simpel gepeupel, ervan moeten verzekeren dat er niks aan de hand is en dat we op onze beide oortjes mogen slapen.
En dus vervult juffrouw Langbeen trouw haar plicht tegenover de samenleving. Terwijl ze stevia in haar latte doet en haar blote voeten op de stoel tegenover zich legt (een gewoonte die ze aan de hogeschool heeft gekweekt, waar gestreefd werd naar een ‘veilige omgeving’ voor studenten) tovert ze verhaaltjes op haar met een graffitiprint versierde ipad, verhaaltjes die ze verkoopt als ‘werkelijkheid’.
Zoals het nette meisjes van de sneeuwvlokjesgeneratie betaamt, legde Anaïs haar oor te luisteren bij ‘specialisten’ die, puur toevallig, haar eigen veilige wereldbeeld bevestigen. Voorzien van de nodige policor-munitie tokkelt Anaïs verder.
Anaïs Langbeen haalt op een gegeven moment de organisatie Rebel.lieus aan, een “Brussels initiatief om stedelijke problemen bespreekbaar te maken en aan te pakken.”
De naam van de organisatie alleen al laat het ergste vermoeden.
Dat vermoeden klopt.
Gehuld in een waas van sociologisch jargon, springen en dansen de Rebel.lieus-warriors rond als duivels in een wijwatervat, om toch maar te proberen vermijden de werkelijke oorzaak van de toenemende straatterreur te moeten noemen.
Zo zien de rebellen van Rebel.lieus “straatintimidatie als een uiting van structurele ongelijkheid en seksisme.” Tja, dat klopt ook wel. Alleen is datgene wat Rebel.lieus impliceert niet meer dan een gouden deksel dat een pot gevuld met stront moet toedekken.
Naast altruïstische organisaties zoals Rebel.lieus haalt tokkelster Langbeen ook andere deskundigen in de straatintimidatielogie aan die, met hun al even verwoede pogingen om de werkelijkheid naar hun ideologisch gekleurd wereldbeeld te vormen, met allerlei van de pot gerukte ‘verklaringen’ komen aanzetten.
Een historische toets – doet het altijd goed bij een weinig belezen publiek van ruimdenkende kosmopolieten, zo’n historische touch – wordt gevonden bij ene Eline Waerp. Mevrouw Waerp heeft lang gezocht naar een verklaring voor de toenemende straatintimidatie. Na ongeveer twee keer googelen vond ze wat ze zocht. “In de negentiende eeuw” namelijk, dames en heren, “bestond de idee dat vrouwen in de privésfeer thuishoren”. Vrouwen “moesten toen vergezeld zijn van een (liefst mannelijke) chaperon.”
Deze negendiende-eeuwse tendens, beste lezer, heeft zich volgens mevrouw Waerp “doorgezet in de eenentwintigste-eeuwse stad, die nog steeds een mannelijk landschap is, waarbij” – hou u vast dames en heren! – “sommige mannen vrouwen enkel dulden op bepaalde plekken en momenten, zoals de winkelstraten tijdens openingsuren.”
Nu zou het wat te ver voeren om Waerps fantasierijke verhaal hier volledig neer te schrijven, maar de liefhebber van het betere fictiewerk raad ik aan beslist eens een kijkje te gaan nemen in het bewuste artikel. Een mens vraagt zich af hoe de Waerps van deze wereld überhaupt zulke zaken gepubliceerd krijgen.
Helaas is Waerp niet alleen. Ze beschikt over een heel leger aan fictieschrijvers met sadomasochistische neigingen.
Zo leeft er blijkbaar een zekere Sarah Bracke, “professor gender en seksualiteit aan de Universiteit van Amsterdam”. De lange weg naar haar professoraat heeft Bracke tot het inzicht gebracht “dat seksuele intimidatie gaat over het uitdragen van macht.” Deze kennis staaft ze met het volgende argument:
“Mannelijkheid wordt immers gezien als radicaal tegengesteld aan vrouwelijkheid: mannen moeten actief zijn, vrouwen passief. Mannen zijn agressief, vrouwen meegaand.”
Je ziet de studenten van professor Bracke al zitten in de aula. De mond wijd opengesperd, de ziel vervuld van ontzag en het verstand op pensioen, tijdens het aanhoren van deze even lege als hapklare nonsens die, omdat mevrouw Bracke de titel ‘professor’ draagt, als profetische wijsheden worden geabsorbeerd dat het een lieve lust is.
Omdat de lulkoek die mevrouw de professor haar studenten aanbiedt net iets té onnozel is en omdat ze dat ergens in haar met sociologengebrabbel gevulde hersenpan wel beseft, giet ze er een gekruid sausje over. Kwestie van de bullshit wat op smaak te brengen. Deskundige Bracke, die haar doelpubliek dat houdt van turbotaal en hapklare nonsens maar al te goed kent, neemt op zeker ogenblik het Engelse woord ‘pleasen‘ in de mond. “Vrouwen willen mannen pleasen“, orakelt ze. ‘Pleasen‘, dat kennen de gender en seksualiteit-studenten. Ze kennen het van op televisie onder meer, waar r&b-filosofen fabrieksmatig schaarsgeklede dames opvoeren die de homies ‘pleasen’.
Maar één zwaluw maakt de lente niet. ‘Pleasen‘ alleen is niet voldoende. Misschien is het dat wel voor een r&b-filosoof, maar zeker niet voor een professor gender en seksualiteit. Dus voegt Bracke er nog wat gibberish aan toe. Komt ie:
“(pleasen) is onlosmakelijk verbonden met de heteronormatieve betekenis van vrouwelijkheid, op seksueel vlak.”
Schaakmat. Breng dáár maar eens iets tegen in. Als je als would be-student-die-niet-weet-wat-met-zijn-leven-aan-te-vangen-en-dan-maar-iets-met-seksualiteit-studeert nu nog niet overstag bent gegaan en je bekeerd hebt tot het pseudo-feminisme, kan je maar beter voor TPO gaan schrijven.
Juffrouw Langbeens artikel leest als een langgerekte litanie van aan elkaar geplakte stoplapjes. Stoplapjes die het nochtans voor de hand liggend antwoord op de vraag wat de oorzaken zijn van straatintimidatie moeten verhullen. Ironisch genoeg vindt de aandachtige lezer de antwoorden op de toenemende straatintimidatie waaraan vrouwen worden blootgesteld voor een groot deel terug in Anaïs Langbeens artikel.
Inderdaad: structurele ongelijkheid en seksisme zíjn oorzaken van straatintimidatie. Verwachtingen over hoe mannen en vrouwen zich moeten gedragen zijn dat eveneens. En dat vrouwen niet zonder chaperon mogen buitenkomen, tenzij ze verkracht willen worden, is ook al correct. Alleen – maar dat is veel te voor de hand liggend voor policor-feministen van het slag Langbeen – speelt ‘culturele achtergrond’ wel degelijk een vruciale rol in de toenemende problematiek van straatintimidatie. Rangen en standen mogen dan al niet doorslaggevend zijn, de gemeenschap waar iemand toe behoort is dat wél.
Gemeenschappen die gebedstempels frequenteren waar mannen en vrouwen over gescheiden ingangen beschikken en waar vrouwen enkel gehuld in textiel de publieke ruimte mogen betreden, zullen logischerwijs meer sujetten voortbrengen die vrouwen die zich niet aan die strikte regels houden, als loslopend wild aanzien.
Het antwoord op Anaïs’ vraag is zo duidelijk zichtbaar dat enkel een blinde het niet kan zien. Men lope maar even in steden rond, dat hoeven zelfs allang geen grootsteden meer te zijn. Men lope maar even langs schoolpoorten heen, dat hoeven zelfs geeneens stadsscholen meer te zijn. Men lope in de supermarkt, op de luchthaven of in het stadspark: het aantal in textielgevangenissen opgesloten vrouwen neemt dag na dag, week na week, maand na maand en jaar na jaar toe. Dat de publieke ruimte van langsom onveiliger wordt voor niet in textiel gehulde vrouwen is een logisch gevolg. Men hoeft geen professor gender en seksualiteit te zijn om tot die conclusie te komen.
Professor Bracke en consorten zouden hun leerlingen beter eens meenemen naar bepaalde stadsdelen waar vrouwen zowat uit het straatbeeld verdwenen zijn. Op die manier zouden ze in levende lijve kunnen aanschouwen hoe structurele ongelijkheid en seksisme in de praktijk werken. Ze zouden eventueel tot de constatering kunnen komen dat leven tussen die vermaledijde ‘witte mensen’ misschien toch zo slecht nog niet is, dat het zich vrij mogen voortbewegen in de publieke ruimte misschien toch niet in alle culturen even vanzelfsprekend is en dat de westerse geschiedenis en verworvenheden toch zo slecht nog niet zijn.
Misschien besluiten ze dan meteen ook maar om de humbug die Bracke en co. als goudstaven verkopen van hun goudkleurige folie te ontdoen en op de mesthoop te gooien, waar de inhoud van de folie thuishoort.