Misschien had hij er zelf geen rekening mee gehouden, maar na jarenlang schrijven aan de zijlijn van de Nederlandse literatuur, is Rob van Essen, bij verschijning van zijn nieuwste roman ‘Winter in Amerika’, een gevestigde naam geworden. Van Essen (1963) is een gereformeerde jongen die, als zoon van een onderwijzer en kinderboekenschrijver, opgroeide op de Veluwe en vanaf zijn vroegste werk het patent heeft op een soort pret over het menselijke onvermogen, dat je gerust ‘sardonisch’ mag noemen. Waarmee onmiddellijk verklaard is waarom zijn boeken geen verkooprecords halen: de moderne lezer wil meer dan ooit ‘beleving’ (liefst van korte afstand beschreven) en ‘drama’ (grote gebeurtenissen). Net daar is Van Essen niet zo scheutig mee.
‘Winter in Amerika’ volgt in zekere zin zowat het recept voor de anti-bestseller: het speelt zich af in de literaire wereld (wie interesseert dat nog?), het gaat deels over schrijven (sexy is anders) en de man om wie de roman draait is de bejaarde literaire mastodont Winter, de vierde (en laatst levende) loot van het illustere rijtje Mulisch, Hermans, Reve, dat ook al hard op weg is naar de totale vergetelheid. Toch is ‘Winter in Amerika’ genieten geblazen, tenminste, tot op driekwart van het boek. De winnaar van de Biesheuvelprijs heeft tot aan dat moment de touwtjes strak in handen. En zorgt ervoor dat je op elke pagina wel een zin of observatie tegenkomt, die je een grinnikje of lachsalvo ontlokt. Wat te denken van deze passage op pagina 33? ‘Ooit mocht je jezelf en je werk relativeren. Er zat meer afstand tussen wie je was en wat je deed, en die ruimte kon je vullen met ironie. Maar dat was in een welvarender tijd. Nu moet iedereen zich vereenzelvigen met wat hij doet. Functieomschrijvingen zijn een stuk serieuzer geworden, en worden een stuk serieuzer genomen. We klampen ons vast aan wat we hebben, we drukken het zo dicht tegen ons aan dat er geen tussenruimte meer over is.’
Wie zo kan formuleren, is bepaald geen prutser. Neem ook deze passage op pagina 38, wanneer redactrice Katja Ouwehand op weg is naar het afgelegen schrijfhutje van Winter in het oosten des lands, om te zorgen dat hij op 92-jarige leeftijd niet stilvalt bij het schrijven van zijn memoires: ogenschijnlijk de enige kans van haar kwijnende uitgeverij om snel een bestseller te scoren. Van Essen noteert dan onder andere dit: ‘Het was een grijze koude dag. Ook het stationsplein was grijs en koud, een lege vlakte die leek ontworpen door iemand die zich ooit een overdreven voorstelling had gemaakt van de rol die busvervoer in en om Almelo zou gaan spelen.’ Smullen, dus.
Jammer is dat de verhaallijn niet helemaal gelijke tred houdt met de kwaliteit van Van Essen’s stijl. Door het boek schemert weliswaar de ambitie een strakke, spannende en zelfs naar bovennatuurlijkheid neigende plot te componeren zodat de schrijver inzake verkoopcijfers wat richting de thriller opschuift, maar ondanks veelbelovende openingszetten willen Katja Ouwehand, de uitgeverij en Winter’s al of niet tot stand komende memoires niet dusdanig onder je huid kruipen, dat hun lot je écht zorgen baart. Daarvoor zijn ze, stuk voor stuk, iets teveel speelbal in de o zo vaardige schrijfhand van de auteur. Hetgeen overblijft is wat je een amusante zedenschets zou kunnen noemen. Wat zeg ik? Een bijzonder amusante zedenschets! Als je het boek dichtslaat, denk je op slag niet meer aan de romanpersonages en hun eventuele lot, maar aan het plezier dat Van Essen moet hebben gehad om ze te creëren en, geheel conform zijn sardonische wereldbeeld, te laten rondbanjeren in de biotoop die ‘literaire wereld’ heet.
Ben ik door ‘Winter in Amerika’ minder enthousiast geworden over de schrijver Rob van Essen? Integendeel. Mijn gevoel zegt dat dit boek wel eens de laatste stop zou kunnen zijn voor nóg groter werk. Bovendien gaf deze roman aanleiding tot een enerverend interview in VPRO’s Boeken, waarin Van Essen, naast andere intelligente observaties, oppert dat de troost van literatuur misschien verborgen zit in het eindige ervan, kortom, in het eenvoudige feit dat we een boek na de laatste bladzijde dicht kunnen slaan, terwijl in het gewone leven ‘alles altijd maar doorgaat’. Een wonderbaarlijk simpel inzicht, dat mij als gretige beroepslezer trof als een mokerslag van de zoete soort.
Tot slot… Rob van Essen mag wat mij betreft 92 jaar worden, of nog ouder, zodat hij ruim de tijd krijgt zijn eigen boeken telkens weer te overtreffen. Bij elke nieuwe roman van zijn hand, zal ik met tintelende voorpretgevoelens op de drempel van de boekwinkel staan.