”[…] als ik hier kan zeggen dat ik iets weet wat door veel mensen als een puur verzinsel wordt gezien, ben ik dan wel helemaal in orde.” (p. 35).
Nee, dat lijkt me niet. Zoveel is duidelijk: Rørth is geen ongelovige Thomas. De Deense journalist Charlotte Rørth (1962) is in de veronderstelling dat als je het gevoel hebt dat iets zo is, dat het dan ook zo is. Met dit boek voel ik me in de maling genomen. Het is een tijd geleden dat ik een boek heb gelezen dat zo onzinnig en stompzinnig was als De dag dat ik Jezus ontmoette. Ik schrijf erover uit onbegrip en ergernis. Het boek van Rørth is een internationale bestseller en volgens de flaptekst ‘is zij nu een van Denemarkens meest gewilde sprekers’.
Blijkbaar zijn er veel Denen krankjorum. Ik begrijp überhaupt niet dat een boek als dit is uitgegeven, dat mensen haar serieus nemen, een platform geven, er over schrijven. Ik wou dat ik hier niet over hoefde te schrijven. Het is als een relaas van een volwassenen die zegt: “Ik heb de echte Sinterklaas gezien, hij zag er net zo uit als op de plaatjes en het gaf me een heel goed gevoel.” Zo iemand zouden we voor gek uitmaken.
Of religieuze wanen worden aangezien als waanzinnig of als religieus en eerbiedwaardig hangt af van de culturele context. In Denemarken is blijkbaar iets grondig mis met het onderwijssysteem als een kulverhaal als dat van Rørth serieus wordt genomen. Ik voel me haast persoonlijk beledigd dat ik mijn tijd heb verdaan met deze nonsens. En het is niet eens goed geschreven. Het is gewoon bagger. En dan te bedenken dat iemand het ook nog heeft vertaald. Wat een treurnis.
Na deze litanie ben ik verplicht om argumenten die mijn oordeel ondersteunen te berde te brengen. Rørth is voor haar werk in Spanje en in een kerkje zegt zij dat ze Jezus ziet. Later ziet zij hem nogmaals. Er zijn geen getuigen. Het is dus een persoonlijke getuigenis. Deze ontmoetingen met Jezus hebben een grote impact op haar leven. Ze moet vooral heel veel huilen. Ze besluit er over te gaan vertellen. Vandaar dit boek en de lezingen. Ze gaat te raadde bij enkele medici die zeggen haar getuigenis en de fysieke verschijnselen die zij ervaart niet te kunnen verklaren. Zij concludeert hieruit dat het dus wel echt moet zijn. Zij gaat lezen in de christelijke getuigenisliteratuur en komt er zo achter dat meer mensen Jezus hebben ontmoet of wel ervaringen hebben die met die van haar overeenkomen.
Het erge is dat ze blijkbaar meent dat zij kritische journalistiek bedrijft over haar eigen ervaring. Maar een persoonlijke ervaring is niet meer dan een persoonlijk ervaring. Om kennis van de werkelijkheid te hebben is er meer nodig dan een subjectieve persoonlijke ervaring. De wetenschap (als de psychologie) trekt niet de authenticiteit van de ervaring in twijfel, maar wel de claim dat deze ervaring leidt tot kennis. Kennisclaims hebben empirische onderbouwing nodig en objectief en intersubjectief bewijs. Hoe buitenissiger de kennisclaim, hoe sterker het bewijs moet zijn. Een ontmoeting met Jezus anno nu is een buitenissige claim. Rørth laat zien dat zij erg goedgelovig is wanneer zij schrijft dat wanneer zij mensen interviewt, ze mensen vertrouwt op wat mensen zeggen. (p. 17). Maar als journalist moet je checken of het klopt wat mensen zeggen. Mensen hebben de neiging om het niet zo nauw te nemen met de waarheid. Idealiter zou de taak van een journalist zijn om zo dicht mogelijk bij de waarheid te komen, door claims van mensen na te trekken.
De ondertitel van het boek luidt: Bekentenissen van een moderne ongelovige. Dat is onjuist. Zij is geen ongelovige, zij gelooft overduidelijk wel in Jezus. Wellicht bedoelt ze dat ze niet zoveel op had met het geloof voor haar persoonlijke ervaring, maar ze is beslist een gelovige in de zin van het voor waar aannemen waarvan je wel kunt nagaan dat het niet zo is. En je moet toch wel mesjogge zijn om te menen dat je in een kerkje in Spanje een ontmoeting hebt met een man die al 2000 jaar geleden is overleden. Trouwens, stel dat God en Jezus wel bestaan (quod non), is dit dan echt de beste manier van communicatie? De ene keer sprak Jezus in een taal die zij niet verstond en bij de tweede ontmoeting zei hij: “Ik heb vertrouwen in je.” (p. 160) – al is niet duidelijk in welke taal hij dat zei. Dus de enige boodschap van Jezus is dat hij tegen Rørth zegt: “Ik heb vertrouwen in je.”
Rørths exposé past in de traditie van existentieel christelijk mysticisme. Het gaat haar om de persoonlijke mystieke ervaring. Ze is wars van het georganiseerde christendom, maar zoekt er wel naar aansluiting en inspiratie.
Het voorwoord en de aanbeveling op de flaptekst zijn van een Deense hoogleraar Leadership. Als iemand dit boek als academicus durft aan te bevelen, dan is er ergens toch iets gruwelijk mis met de universiteit als bolwerk van kritische reflectie en wetenschappelijke kennis. Deze Steen Hildebrandt schrijft in het voorwoord:
“Het is makkelijk af te wijzen wat anders is. […] Zelfs de wetenschap af te wijzen als die met ongewone hypothesen en resultaten komt.”
Dit is een vreemde kronkel. Het is goed om als wetenschapper kritisch te zijn op wat andere wetenschappers claimen, maar als die ongewone hypothesen en resultaten bewezen zijn en meerdere malen getest en gecheckt, is het irrationeel wanneer deze zouden worden verworpen. Het probleem met religieuze getuigenissen is dat er geen goede onderbouwing is van de ervaring. Religieuze ervaringen kunnen wel degelijk bestudeerd worden: in de antropologie, psychologie, psychiatrie, sociologie, literatuurwetenschap, neurowetenschappen et cetera.
Voordat Rørth Jezus ontmoet wordt ze in Spanje aangeklampt door een vrouw die haar als een profeet bestempelt. Die vrouw zegt tegen Rørth:
“De wereld zal vergaan en alleen zij die geloven zullen gered worden. En jij moet dat aan iedereen vertellen.” (p. 10)
In de rest van haar boek besteedt ze er niet zo veel aandacht aan, maar toch lijkt dit de essentie van haar prediking te zijn. Rørth volgt het standaard patroon van predikers: een ontmoeting hebben met een god, het gevoel hebben uitverkoren en geroepen te zijn en vervolgens gaan roeptoeteren (prediken) over jouw ervaring en dan verwachten dat je serieus genomen wordt.
De boodschap is mij niet duidelijk: geloven waarin? In Jezus? Of is het ook goed om in Mohammed te geloven? En hoe worden de gelovigen dan gered? Na de dood of nog in dit leven? Het is gewoon kul wat zij beweert. Een aaneenschakeling van stupiditeit. Zo schrijft ze dat “onze cultuur en onze normen en waarden gebaseerd zijn op het protestantisme” (p. 32). De gelijkheid tussen man en vrouw, acceptatie van homoseksualiteit, democratie, mensenrechten, wetenschap, seksuele vrijheid en ontplooiing, recht op zelfbeschikking, vrijheid van expressie dat zijn elementen van de moderne westerse (en Deense) samenleving en die allemaal bevochten zijn op het christendom. Om als vrijgevochten Deense vrouw te zeggen dat het protestantisme een bron van haar waarden is, is een vorm van het Stockholmsyndroom, of in dit geval het Kopenhagensyndroom: een liefde en waardering koesteren voor datgene wat het tegenovergestelde is van alles waar je voor staat.
“Ik moet verhalen vertellen. Kennis doorgeven.” (p. 65) schrijft zij. Hier is sprake van een categoriefout. Lang niet alle verhalen bevatten kennis. En met kennis bedoel ik: een ware beschrijving van de werkelijkheid. Harry Potter of Lord of the Rings zijn machtige verhalen – heel van leesbaarder dan de Bijbel – maar deze boeken bevatten geen kennis. Het is hetzelfde genre als de bijbel: fantasy. Gelovigen hebben hun boeken verkeerd gerubriceerd. In haar bekentenis vertelt Rørth het verhaal van haar spirituele reis, maar het is geen kennis.
Een religieuze prediking heeft doorgaans ook een morele boodschap. Ik probeer die te ontwaren, maar Rørth blinkt niet uit in helderheid. Ze komt niet verder dan enkele platitudes:
“[…] absolute systemen, religieus en ideologieën zijn fundamenteel in strijd met de vorm van liefde die in de ontmoeting in de sacristie lag” (p. 87)
Dat klinkt misschien tolerant en vriendelijk. Maar wat is er mis met ideologieën of absolute systemen als wetenschap, atheïsme, mensenrechten, humanisme? Ze voegt daar nog raadselachtig aan toe:
“Als hij mij liefheeft zoals ik ben, hoe kan ik dan anderen veroordelen?” (p. 87)
Het lijkt mij niet zo heel moeilijk om anderen te veroordelen. Je kunt anderen veroordelen omdat ze foutieve denkbeelden hebben (zoals gelovigen), of omdat zij slachtoffers maken (zoals vleeseters). Wat heb je aan liefde als je de slachtoffers niet helpt? (En de dieren zijn in ieder geval slachtoffer van haar gedrag, want ze bestelde koffie con leche. En met de liefde van Jezus schiet de koe die van haar kalf gescheiden wordt zodat mensen de melk kunnen drinken niks op. Zoals we niks opschieten met religieuze ethiek.)
Je kunt de ergernis die dit boek oproept omzetten in een oefening in kritisch denken en toegepaste wetenschapsfilosofie. Ze schrijft:
“Maar we kunnen de natuurwetenschappelijke visie niet op de godsdienst toepassen, dan ontbreekt er iets” (p. 37)
Dit is een voorbeeld van een immunisatiestrategie, dat wil zeggen dat godsdienst wordt onttrokken aan de vereiste van het geven van harde feiten zoals in de natuurwetenschap, ‘want dan ontbreekt er iets’. Maar dat ‘iets’ wat ontbreekt zijn juist de harde feiten.
“Ik kan de man die ik in de sacristie zag niet hebben verzonnen” (p. 47)
Waarom niet? De psychologie leert dat het vrij vaak voorkomt dat de zintuigen ons bedriegen, dat we dingen zien die er niet zijn, of dat mensen stemmen horen in hun hoofd. Er is psychologisch niks vreemd aan dat persoonlijke ervaringen niet een getrouwe afspiegeling van de werkelijkheid zijn. In plaats van theologische werken te lezen, had Rørth er beter aan gedaan om zich in de psychologie te verdiepen.
“Ik moet wel geloven in wat ik met eigen ogen zie gebeuren, ook al kan ik het niet verklaren” (p. 96)
Zou Rørth wel eens bij een goochelshow geweest zijn? Wanneer de goochelaar de bevallige assistente voor jouw ogen laat verdwijnen kan je het niet verklaren, maar geloof je werkelijk dat de goochelaar kracht heeft om de natuurwetten naar zijn hand te zetten? Rørth waarschijnlijk dus wel. Ze denkt dat de (Bijbelse) verhalen te absurd zijn om verzonnen te zijn en dat de verschillende Bijbelverhalen allemaal zo goed met elkaar kloppen. Maar the Lord of the Rings is zeker zo ingenieus als de Bijbel en toch verzonnen door J.R.R. Tolkien.
“Als ik niet in mezelf kan geloven, wat rest er dan nog?” (p. 101).
Kritisch denken is hard werken en je kunt inderdaad niet altijd blind op jouw eigen ervaringen putten, net als je niet zomaar op jouw eigen argumentaties kan vertrouwen.
Even verder komt ze met een volgende immunisatiestrategie:
“Niemand kan iets schrijven wat de ontmoeting die ik met Jezus had kan veranderen. […] De gedachte en de logica van anderen kunnen de manier waarop hij mij zag niet veranderen” (p. 108)
Dus zelfs als iemand met zinnige argumenten komt die haar kennisclaim ontkrachten, heeft ze er geen oren naar. Ze heeft zich ingegraven in de overtuiging dat haar subjectieve ervaring objectieve waarheid moet zijn. Ze schrijft:
“Ik stel me voor dat mijn eerlijkheid gebruikt zal worden om mijn geloofwaardigheid in twijfel te trekken” (p. 125)
Ik twijfel echter niet aan haar eerlijkheid en oprechtheid, eerlijkheid en oprechtheid zijn geen voldoende voorwaarden voor een waarheidsclaim.
Na haar eerste mystieke ervaring gaat zij op zoektocht. En op een zoektocht kun je hopeloos verdwalen. Lezen kan de geest verruimen, maar er is zo veel disinformatie op de markt van de religie en de New Age dat je je hele leven kunt lezen zonder ook maar een greintje dichter bij de waarheid te komen. Religieuze literatuur is intellectuele ruis. Zij verdiept zich onder andere in Jung, Kundalini, aura’s, mystiek en theologie. Op haar spirituele zoektocht laadt ze de ene onzinnige claim op de andere. Ze bouwt een luchtkasteel van waanideeën en niemand die haar tegen zichzelf beschermd.
Rørth had geen uitgever nodig, maar een psychiater. Of denkles van een filosoof. Het boek De ongelovige Thomas heeft een punt, dat een inleiding is tot kritisch denken en de vele valkuilen, van de Gentse filosofen Braeckman en Boudry zou een goed begin zijn. Het zou mooi zijn als dit boek in het Deens vertaald zou worden.
‘Maar is het erg dan? Waarom zou je je opwinden over zo’n onschuldig boek? Het boek is toch een persoonlijke getuigenis? Ze doet niemand kwaad. Waarom moet je zo uitvallen tegen dit boek?’ Zo zouden lezers van dit essay kunnen denken. Mijn punt is dat dit boek propaganda is voor irrationaliteit en de deur naar gevaarlijke waanideeën openzet. Rørth heeft de sluizen van irrationaliteit vol open gezet, ondanks haar naïeve idee dat ze als journalist kritisch meent te kunnen denken.
Kritisch denken is moeilijker dan menigeen denkt. Dat een dergelijk boek zo populair is komt vast niet omdat mensen het gebruiken als oefening om denkfouten op te sporen. Waarheid heeft waarde op zichzelf en mensen springen er te lichtvaardig mee om.