Het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap streeft ernaar om de doorstroom van hbo naar universiteit te vergemakkelijken. In de praktijk wordt deze doelstelling niet gehaald. Het aantal hbo’ers dat doorstroomt naar de universiteit is tussen 2005 en 2014 afgenomen van 10,4 naar 6,9 procent. De oorzaak achter deze negatieve trend heeft deels te maken met de barrières die universiteiten opwerpen bij de toelating. Universiteiten stellen deze toelatingseisen aan hbo’ers die willen doorstromen naar wetenschappelijk onderwijs. Dit wordt gedaan door eisen te stellen aan cijfers, vakkenpakketten, motivatiebrieven en dure, commerciële toelatingstesten die de kosten van het behalen van de toelating hoog kunnen doen oplopen. Het stellen van eisen is terecht, het stellen van (te) hoge eisen en/of eisen die veel kosten voor de potentiële doorstromers, niet. Dit ontmoedigt afgestudeerde hbo’ers verder te studeren voor een universitaire master.
Een van de toelatingseisen die veel universiteiten stellen is het behalen van een bepaalde score op een toelatingstest. De GMAT is een veelvoorkomende internationale test die studenten moeten maken als zij willen doorstromen naar een universitaire master bedrijfskunde of andere economische richtingen. De kosten van het maken van een GMAT test is $250 per keer. Wereldwijd slaagt slechts 20% van de studenten in één keer.
Er zijn meerdere pogingen (en betalingen) mogelijk, uiteraard zonder slagingsgarantie. Ter voorbereiding van de test moet studiemateriaal worden aangeschaft en is het sterk aanbevolen een cursus te volgen. Dit alles bij elkaar kost de potentiële masterstudent al gauw duizend euro of een veelvoud daarvan. Veel afgestudeerde hbo’ers kunnen zich dit niet veroorloven en/of zien de moeilijkheidsgraad en voorbereidingstijd van de test als obstakel. Deze toelatingstest is slechts een voorbeeld van de vele selectiecriteria waaraan een student moet voldoen.
Volgens artikel 7.30e in de Wet op het hoger onderwijs (WHW) mogen universiteiten zelf bepalen welke toelatingsnorm zij hanteren om de student te selecteren. Waarom leidt dit dan tot het bovengenoemde toelatingsbeleid bij universiteiten? De oorzaak hiervan kan gezocht worden in de bekostiging die universiteiten van het ministerie ontvangen voor hbo-doorstromers. Pre-master studenten zijn relatief duur omdat deze niet bekostigd worden door de overheid. Marjolijn Jansen, vicevoorzitter van het college van bestuur van de Vrije Universiteit van Amsterdam, geeft aan dat zij een veel ruimer toelatingsbeleid zouden voeren als ze voldoende geld kregen om iedere student te geven wat hij of zij nodig heeft.
Bovengenoemde redenen zorgen ervoor dat potentiële doorstromers ontmoedigd worden om door te stromen naar wetenschappelijk onderwijs. De investering is te hoog en het risico niet toegelaten te worden te groot. Dit lijkt ons niet de bedoeling en is niet in lijn met de beleidsambities van het ministerie. De dalende trend in de doorstroom van hbo naar wetenschappelijk onderwijs staat immers haaks op wat de minister belangrijk vindt: het recht op doorstromen waartoe je diploma je het recht toe geeft. De overheid moet de controle op de toelatingseisen van universiteiten hebben om een haalbare doorstroom te waarborgen.
Als het ministerie die controle niet uitoefent, blijkt dat universiteiten opportunistisch handelen. Met het huidige bekostigingssysteem leidt dat tot de ongewenste huidige praktijk. Met onderwijs als een van de belangrijkste speerpunten in Nederland, moeten hbo’ers die gemotiveerd zijn om door te stromen niet worden ontmoedigd, maar juist worden gestimuleerd. Het huidige regeerakkoord geeft aan dat selecties transparanter en masterstudies toegankelijker moeten worden voor afgestudeerde hbo’ers. Er is hoop, maar ook een hoop te doen.