“Er wordt omhooggepoept, ja. Als die vrouwen dat graag doen, so what?” (noot van de auteur: het prozaïsch klinkende ‘poepen’ betekent in de Vlaamse taal zoveel als ‘neuken’, dat in het Vlaams overigens ook gebruikt wordt.) Deze filosofische uitspraak werd onlangs gedaan door de Vlaamse actrice Leen Dendievel, tijdens een interview dat ze gaf aan het Vlaamse weekblad Humo. Dendievel liet zich dit pareltje ontvallen naar aanleiding van de MeToo-gekte. In die gekte werden en worden met name blanke mannen van middelbare leeftijd beladen met alle zonden van Israël. Dier ‘privilege-waarop-ze-attent-moeten-worden-gemaakt’ zorgt voor de ‘verkrachtingscultuur’ waarin de arme onbevlekte vrouw van tegenwoordig, vertoeft.
Dendievel zet met haar uitspraak even de puntjes op de i. Blijkbaar heeft ze meer kaas gegeten van de menselijke natuur dan alle MeToo-soldaten samen.
Zoals dat gaat bij de mens, is een zondebok snel gevonden. Ditmaal is de blanke man aan de beurt. De white man’s burden bestaat tegenwoordig uit het als pispaal dienen voor alles wat fout gaat. Van misogyne moslimimmigranten, kolonialisten van de- en centennia geleden, over misgelopen promoties, tot massa-aanrandingen: white guilt is the new black.
White guilt is tevens de ideale bliksemafleider, waarlangs alles wat mis gaat gekanaliseerd kan worden. Het is een handig én zeer simpel antwoord, waarvan iedereen zich te pas en te onpas kan bedienen. Huppeltrienen van vijftien jaar oud, zowel als actrices die in een ver verleden naam en faam genoten, hoeven zich slechts van de toverformule MeToo te bedienen en boem: deugen dat het een naam heeft.
Ironisch genoeg is het van een gemakzuchtige zelfgenoegzaamheid, de manier waarop de aanhangers van dit nieuwe en tijdelijke geloof zich van sloganeske taal bedienen. Sloganeske taal is iets waar de hedendaagse beroepsdeugers door de band ‘populisten’ (van rechtse signatuur, uiteraard) voor kielhalen.
Het klinkt allemaal duidelijk. De MeToo-filosofie duldt geen tegenstrijdigheden en tracht op binaire wijze (goed versus slecht) de menselijke conditie te verklaren. Net zoals tal van andere trendy topics (genderneutraliteit, superdiversiteit), is ook de MeToo-hype in het goed/slecht-bedje ziek. Was MeToo geen hype, het zou een religie geweest zijn. Net zoals al die andere hippe thema’s waar de vleesgeworden linkse encycliek zich op gestort heeft, nadat de dingen die er écht toe deden beklonken waren en er dus niks meer overbleef. Ridicule pop up-trends als ersatzproduct voor de teloor gegane religiositeit.
Even terugspoelen. Naar de oorsprong der mensheid. Zoals gemeenzaam bekend, wordt die beschreven in het bijbelboek Genesis. De beschrijving van de Zondeval die we daarin kunnen lezen, diende een antwoord te bieden op de ook toentertijd schijnbaar onontkoombare drang tot zondigen die de mens eigen is. Tijdloze en universele vragen zoals: ‘Waarom is er zoveel geweld?’, ‘Waarom is er zoveel jaloezie?’, ‘Hoe komt het dat de mens zoveel blijk geeft van afgunst en nijd?’, kweelden ook drie millennia geleden de onrustige menselijke geest.
Rondhangen in de steppe of savanne, zich ergeren aan elkaar in een grot terwijl buiten de sneeuw met bakken uit de lucht valt of stikjaloers zijn op de landbouwersgemeenschap twee bergen verderop (omdat die wél goede oogsten produceert): de kleine kantjes van de mens waren hem in oudtestamentische tijden maar al te bekend.
De oudtestamentiër en zijn latere discipelen zagen hoe alles wat het menselijk vernuft voortbracht als tweesnijdend zwaard kon dienen. Steen, koper, brons, ijzer: de vooruitgang stond ook toen voor niets. Skeletten uit die ver van ons verwijderde periode getuigen van het gebruik van de nieuwste uitvindingen. Schedels, stukgeslagen met steen, koper, brons of ijzer, liggen her en der verspreid over de aarde, die eens een Paradijs was.
Het was de mens uit het eerste millennium voor Christus duidelijk: het menselijke samenleven bleek niet van een leien dakje te lopen.
Het tobben over zijn eigen van tegenstrijdigheden aan elkaar hangende persoonlijkheid of bewustzijn, dat de mens sinds zijn eerste dagen op aarde plaagt, kon dankzij het ontstaan van breed gedragen symbolen die ‘schrift’ werden genoemd, te boek worden gesteld. Orde scheppen in de chaos die de mens ervoer, bracht een zekere rust in zijn moeilijk te temmen geest. Eindelijk ‘schreef iemand het een keer neer.’ En eindelijk ‘zei iemand eens duidelijk hoe de zaken in elkaar steken.’ Of het nu Mozes was, zijn vrienden, kennissen, nakomelingen, of allemaal tezamen, feit was dat een groot deel der mensheid dankzij deze scribenten ten langen leste een blauwdruk kreeg voorgeschoteld voor ‘het goede of juiste leven’.
Die blauwdruk, die na enkele aanvullingen Bijbel werd genoemd, was niet zomaar door eender wie in elkaar geflanst. Vaak getuigen de verhalen en parabels van wijsheid, verworven door generaties van menselijke ervaringen, in voor- en tegenspoed.
De bijbelse teksten kunnen zelfs ons, eenentwintigste-eeuwse ongelovigen, zaken leren. Zoals daar zijn: dat de menselijke zonde inherent verbonden is met zijn bestaan op aarde, dat hij zal zwoegen in het zweet zijner aanschijns en dat hij uit stof is ontstaan en tot stof zal wederkeren. Deze universele concepten, die meer waarheid en inhoud bevatten dan de gemiddelde doctoraatsverhandeling van een Gender Studies-doctorandus, vatten de mens beter samen dan welk boek of welke theorie ook. Of men nu gelooft dat een God danwel een of meerdere stervelingen deze zaken hebben neergeschreven, doet niet eens zo veel ter zake. De maturiteit van veel bijbelse vertellingen staat in schril contrast met de infantiliteit van hedendaagse pop up-geloofjes zoals MeToo, ‘genderneutraliteit’ of ‘superdiversiteit’.
Los van de manier waarop het instituut kerk en andere interpretatoren-verspreiders van het christelijk geloof hun religie in de loop der tijden hebben ingevuld, kan worden gesteld dat de huidige pop up-religietjes in de verste verte niet aan de enkels komen van de meeste bijbelse verhalen. Hoe van de pot gerukt en fantasierijk soms ook, veel bijbelse verhalen bezitten inhoud. De mens wordt er in afgebeeld als wie hij is: een wezen dat worstelt, strijdt, liefheeft, rouwt, sterft.
Hoe anders schildert de hedendaagse ‘waan van de dag-gelovige’ de mens. Ontdaan van alle menselijke trekken, lijkt de door MeToo-adepten (of diversiteitsadepten, of adepten van welke slag dan ook; meestal betreft het trouwens dezelfde typetjes) beschreven mens een eendimensionaal wezen te zijn.
Hij is een man. Hij is blank. Hij is bij voorkeur van middelbare leeftijd. Hij is dader.
Hij is een man. Hij is er in getinte vorm. Hij is slachtoffer.
Zij is een vrouw. Zij is er in blanke en getinte vorm. Zij is slachtoffer. Zij is sowieso slachtoffer indien ze getint is.
Voila. Ziedaar de karakterschets, de diepgang die pop up-religieën, genre MeToo, bieden.
De spielerei waarin de westerse mens gevangen zit, is zijn grootste vijand. De bevrijding die de mens vroeger zocht en soms vond in religie, dacht hij na de dood van die laatste te vinden in emancipatie. Het lijkt er echter op dat de mens, althans de westerse, van de regen in de drup terecht is gekomen. De bevrijding die hij sinds mensenheugenis nastreeft heeft zijn eindpunt bereikt. Die zo gegeerde ‘bevrijding’ blijkt een fata morgana geweest te zijn, een oase in een woestijn, een vruchtbaar poeltje dat slechts zinsbegoocheling was.
De gemiddelde westerling vertoeft nog steeds in die woestijn. Hij ziet nog steeds overal oases, niet beseffend dat zijn geest spelletjes speelt met hém en niet omgekeerd.
Zijn vermeende ‘bevrijding’ ontneemt hem het zicht op het wezen van de mens. Meer nog, de hobby-idealist van vandaag – voor ‘hobby’ hanteren deze lui het zwaarwichtiger ‘emancipatie’ – heeft zich getooid met satijnen gewaden. Die gewaden heeft hij bij zijn geboorte meegekregen, niet eens meer wetend dat er een naakt lichaam onder schuilgaat. Opsmuk in de vorm van machinaal geproduceerde oneliners en voorgekauwd jargon-voor-18-jarigen hebben hem blind gemaakt voor de naakte waarheid.
De wereld van de satijnen gewaden staat veraf van de wereld van Adam en Eva. Ze staat veraf van alles wat maar in de buurt komt van het wezen van de mens. Zonden zijn de mens eigen, ijdelheid is daarvan vandaag de meest prominente. Denkend dat hij denkt en zich verbeeldend dat hij zijn verbeelding volgt, dartelt de contemporaine mens-met-een-missie rond in de speeltuin die zijn voorgangers hebben gecreëerd. Naar de horizon starend en gepakt en gezakt met een vooruitgangsgeloof dat aan het absurde grenst, zet de westerse dromer zijn weg richting “bevrijding” verder.
Maar de ‘bevrijding’ is als drijfzand. Hoe verder de westerse mens wroet, hoe dieper hij komt vast te zitten. En verder wroeten doet de westerling. Hij ziet immers overal oases.