CC-Foto: Andrew Shiva
Hongarije wil geen immigranten uit Afrika en het Midden Oosten. Onder het immer melancholieke Hongaarse volk lijkt het 19e eeuwse patriottisme te herleven. Met een nieuwe Grondwet heeft het land zich gedefinieerd als christelijke natie waar voor de islam geen plaats is. En er is nu een officiële bevolkingspolitiek. Voor nogal wat Nederlanders lijkt dit het beloofde land. Maar hoe liggen de kansen op een revolutie binnen de EU? Komt met de immens populaire Viktor Orbán vanuit Boedapest de omslag tegen de dominantie van Merkel? Een reportage van Joost Niemöller, de enige Nederlandse journalist die door Hongarije is uitgenodigd een besloten congres met prominente leden van de regering Orbán bij te wonen.
Berlin Hauptbahnhof. Het grootste treinstation van Europa werd tien jaar geleden spoor boven spoor gebouwd in kruisvorm. Glas. Staal. Het lijkt eerder een vliegveld. Pal naast de strook waar de Muur stond. Jarenlang bevond deze constructie zich in een kaalslag gebied, nu hangt het tussen de bouwcomplexen van het Duitse regeringscentrum. Roltrappen. Liften. Grijs. Dit wil geen band hebben met de geschiedenis. De wereld van de open grenzen. Koud. Onpersoonlijk. Professioneel.
Langs de roltrappen omlaag en omlaag en omlaag, in Berlin Hbf Tief, staat een oude trein te wachten, samengesteld uit diverse wagons, deels Tsjechisch, deels Hongaars. Je hoort hier Oost-Europese talen. Mensen herkennen elkaar. Het slaapcompartiment is een kleine cel met net plaats voor een smal kantelbed. De vormgeving is van tientallen jaren her. Er zijn veel sloten aan de binnenkant van de deur. De Hongaarse steward maakt in steenkolen-Engels duidelijk dat die allemaal één voor één gesloten dienen te worden. Het is geen suggestie, maar een bevel.
Het wordt een lange reis door de nacht. Vlak voor het station van Dresden staat een hoog optorende moskee met van binnenuit verlicht gekleurd glas aan de onderrand van de koepel.
Er is veel oponthoud. Soms omdat er wagens losgekoppeld moeten worden die een andere bestemming hebben. Lang staat de trein stil op verlaten perrons, gelig verlicht. Om het kwartier valt de elektriciteit in de trein uit. Het is buiten de steden en dorpen donker, maar dan ook echt, zonder de altijd aanwezige gloed van de grote steden als in het Noordwesten van Europa. Harde regen slaat op het dak. De trein kraakt, schudt en dreunt door de slecht onderhouden spoorrails. Slapen kun je zo wel vergeten. Maar het is opwindend. Dat zijn treinreizen naar Oost-Europa altijd.
Bij het eerste ochtendlicht is daar ineens de Donau. Die is niet blauw, maar grijs. Met de wel donkerblauw gekleurde heuvels aan de overkant. We zijn vlakbij de Slowaaks-Hongaarse grens. Jonge, sexy geklede vrouwen met zonnebrillen staan langs de treinbaan als verloren filmfiguranten te wachten op hun forensentrein.
Aan de overkant moet het vroeg middeleeuwse Koninklijke paleis van Hongarije staan; Visegrad. Polen, Tsjechië, Slowakije en Hongarije sloten in 1991 in dit paleis een alliantie. Sindsdien wordt er van de Visegrad-landen gesproken. Eerst om in de EU te komen. Later om een vuist te vormen tegen de dominantie van de bureaucratie uit Brussel en om te pleiten voor hernieuwd nationalisme. Maar het kasteel is helaas van hier niet te zien.
Het kopstation Keleti in het centrum van Boedapest. Een en al 19e eeuwse vergane glorie. Twee jonge vrouwen zitten intiem hand in hand op een bankje. Niemand besteedt er aandacht aan. Het is kennelijk doodnormaal hier. Intiem hand in hand zitten als lesbisch stel, dat kun je in een stad met zoveel jonge moslimmigranten als Amsterdam beter niet doen.
Ik ben uitgenodigd in Boedapest door de Friends of Hungary Foundation voor een driedaagse conferentie in een modern design hotel aan de Donau, met uitzicht op de beroemdste brug van Hongarije, de Széchenyi lánchíd, de Kettingbrug. Dit is het ‘plaatje’ van het land, zoals Frankrijk zijn Eiffeltoren heeft en Duitsland zijn Brandenburger Tor.
Hongarije is een vreemde eend in Europa. Dat komt niet alleen door de taal, die op geen enkele Europese taal lijkt. Hongarije is echt anders. Dat heeft veel met de dramatische geschiedenis te maken. Catastrofes spoelden over het land. De Turken. De nazi’s. De communisten. Hongarije is getormenteerd. De Hongaren lijken, zo leerde ik van eerdere reizen, gevangen door spleen. Je kunt ook luisteren naar de vioolmuziek van de nationale componist Béla Bartok. Die toon van weemoed snijdt door de ziel.
Een beeld dat me nooit meer verlaat van vele jaren geleden: midden op een straat, in het centrum van Boedapest, stond een auto met de deuren wijdopen, waarin vier mannen hun roes lagen uit te slapen. Er stond ook een afrastering over de weg. Het waarom van dit alles was een raadsel.
Ooit, nog in de communistische tijd, raakte ik bevriend met een spastische jongen in een stadje, diep in het oosten van het land, dicht tegen de ook toen hermetisch gesloten Roemeense grens. Eindeloos, licht glooiend land met velden vol zonnebloemen. Wilde paarden. Gehuchtjes met Roma. Hij kon goed schaken en droomde over een beter leven elders. Een intelligente jongen. Maar hij kwam niet uit dit stadje. Jaren later probeerde ik hem nog weer eens op te zoeken, maar kon het huis niet meer terugvinden.
Vandaag de dag is Hongarije nog steeds een vreemde eend in Europa. Maar niet meer anders zoals het ooit anders was. Nu is Hongarije het land dat het hek bouwde. In 2015 was dat. Om een einde te maken aan de migratiestroom van jonge mannen uit het Midden-Oosten die door de lokroep van Merkel in beweging was gezet. Waarna ook andere Oost-Europese landen hekken gingen bouwen. Waarna de Balkanroute afgesloten werd.
Ik wil meer van dit nieuwe Hongarije weten.
In de conferentiezaal worden de internationale journalisten door economische deskundigen van het Hongaarse staatsapparaat bijgepraat over de successen van de Hongaarse economie. Wat volgt is uren aan statistische informatie, ondersteund met massa’s diagrammen. Cijfers, cijfers, cijfers. De Hongaarse staatsfunctionarissen die het presenteren zijn jong en zitten strak in het pak. Ze blaken van de ondernemingsdrift. Maar ze vertellen slechts het halve verhaal.
We leren hoe de werkloosheid in Hongarije extreem afnam. Hongarije heeft een van de laagste officiële werkloosheidscijfers in de EU, namelijk 4,2 procent. Maar hoe kan dat als de Roma tien procent van de bevolking uitmaken en volgens schattingen 90% van de Roma geen reguliere baan heeft? Ook heeft Hongarije haar schuld van twintig miljard aan het IMF helemaal afbetaald. Maar wat er niet bij wordt gezegd: Hongarije heeft nog steeds een torenhoge schuld, met 74,1 procent van het Bruto Binnenlands Product (BBP), weliswaar net onder het EU gemiddelde van 83,5 procent.
Er wordt ook niet bij verteld dat het BBP van Hongarije sinds 2010 alleen maar gedaald is. En ook niet dat de productiviteit van de gemiddelde Hongaar laag is. Qua BBP Per Capita stond Hongarije in 2016 in Europa op de 29e plaats.
Het lijkt hier alsof de Hongaarse melancholie in dit zaaltje omgeslagen is in blufpoker. Er zullen op de conferentie protserige verhalen volgen over Hongarije als sportland en over de met Japanse architecten opgetuigde metamorfose van het stadspark in een belevingsgebeuren, waarbij bijvoorbeeld de dierentuin wordt omgebouwd tot een Biodome.
Na de pauze gaat het over de vergrijzing. Die is groot. Maar er zou hoop gloren: in een land als Zweden wil, blijkens onderzoek, de helft van de jonge stellen helemaal geen kinderen, in Hongarije willen ze er wel drie! Wat weer niet verteld wordt: de Hongaarse vrouw krijgt gemiddeld 1,44 kind, ver onder het vervangingsniveau van 2,1. In alle Europese landen is het geboortecijfer dramatisch gedaald en Hongarije is daar geen uitzondering op. Maar in 1960 was het al 2,02, en zat dus toen al onder het vervangniveau, terwijl dat bij de West-Europese landen nog lang niet het geval was.
Kortom: de Hongaren zijn al meer dan vijftig jaar bezig te verdwijnen.
Orbán is zich daar goed van bewust. In mei 2017 benoemde de premier op het World Congress of Families in Boedapest de grote omvang van het Hongaarse demografische probleem: in veertig jaar ging de bevolking van Hongarije er met één miljoen op achteruit. Een tiende! Hij riep 2018 uit tot ‘het jaar van de families’. Hij kwam met een plan om het vruchtbaarheidscijfer van de Hongaarse vrouwen te laten stijgen naar 2,1 in 2030. Dat klonk als een van die productieplannen uit de communistische tijd. Orbán wilde dat cijfer halen door overheidsmaatregelen. Een studente die twee kinderen krijgt wordt de helft van haar studieschuld vrij gescholden. Krijgt ze drie kinderen dan is haar studie gratis. Een echtpaar krijgt kortingen op de hypotheek bij meer kinderen. Hoe meer kinderen, hoe meer kortingen. De overheid zal zich inzetten op de bouw van meer kinderopvangverblijven. Ook wordt er een onderzoekscentrum opgezet om uit te zoeken welke bevolkingspolitiek effectief is. Orbán had verklaard: “Als er ruimte is voor twee kinderen, dan ook voor drie en misschien wel voor vier of vijf.”
Zelf heeft hij alvast het voorbeeld gegeven met vijf kinderen.
Hij heeft de nieuwe Grondwet alvast mee. Daarin staat cryptisch: ‘Hongarije zal de verplichting aanmoedigen om kinderen te krijgen.’
Groepsavondwandeling met gids. De arme vrouw kan zich maar met moeite verstaanbaar maken boven de doorpratende journalisten, maar ze gaat onverstoorbaar door met het historische Boedapest aanprijzen. We krijgen ondertussen de Hongaarse versie van Glühwein mee, forralt bor. Gezellig. Alles wat iconisch is, werd in Boedapest pal op elkaar gestapeld. De Kettingbrug. De smalle autotunnel door de heuvel in het verlengde ervan. De kabeltrein daarnaast, omhoog naar de Burcht van Boeda, een complex van voornamelijk 19e eeuwse gebouwen, op basis van veel oudere tijden. Als we met de kabeltrein omhoog zijn gegaan, kijken we vanachter een laag Middeleeuws ogend muurtje uit over de Donau. Aan de overkant ligt het verlichtte parlementsgebouw. Onwerelds romantisch. Pal achter ons ligt het werkpaleis van Orbán, bewaakt door rokende militairen die zich, gezien hun relaxte houding, weinig zorgen lijken te maken over de veiligheid van hun baas.
Ik loop op met Dr. Arpad Kovacs, hoofd van de fiscale raad van de regering. Hij is al wat ouder, heeft een baardje uit vervlogen tijden, en had al een hoge overheidsfunctie in de communistische tijd, die hij “de zogeheten communistische tijd” noemt.
Aan de zijkant van het werkpaleis van Orbán, een beetje achteraf, staat het met verse bloemen versierde standbeeld van een kale man in een lange jas. Ik vraag Dr. Kovacs wie dit is. “István Bethlen. Een goede premier.”
Die zou het beruchte verdrag van Trianon uitgevoerd hebben wat na de Eerste Wereldoorlog Groot Hongarije decimeerde. De liberaal, en later conservatief, Bethlen was een dramatische figuur. Premier tussen 1921 en 1931, het intermezzo tussen een communistisch bewind en de tegen het nazisme aanleunende opmaat naar de Duitse bezetting toe. Toen na de Tweede Wereldoorlog de Sovjettroepen Hongarije bezetten, maakte Stalin zich zorgen over de populariteit van Bethlen bij de Hongaren en liet hem als voorzorg gevangen zetten in Moskou, waar hij al snel stierf. Dat laatste vertelt Dr. Kovacs er niet bij. Maar kennelijk wil hij niet te lang stilstaan bij dat ‘zogeheten communisme.’
De volgende middag varen we met een boot over de Donau. Hier spreken de hogere vertegenwoordigers van de Hongaarse regering. Dr. S.E.M. László Trócsányi bijvoorbeeld, sinds drie jaar de Minister van Justitie. Het onderwerp luidt: ‘De toekomst van Europa.’
Nu komt er meer naar boven over de hernieuwde geest onder het nationalistische Hongarije onder de immens populaire Viktor Orbán.
László Trócsányi, de minister van justitie is, vertelt hij, net een half uur geleden geland van een werkbezoek naar de Duitse stad Wittenberg waar hij met premier Orbán een expositie bezocht ter viering dat Maarten Luther vijfhonderd jaar geleden zijn 95 stellingen op de deur van de kerk spijkerde. In Duitsland was het bezoek van Orbán omstreden. Er verschenen kritische stukken over hem in de kranten. Daarbij werd Orbán ‘antisemitisme’ in de schoenen geschoven, omdat hij een campagne voert tegen Soros. Die campagne is in Boedapest zeer zichtbaar. Overal in de stad hangen grote anti-Soros posters, betaald door de overheid. Maar dat Soros Joods is speelt daarbij nadrukkelijk geen rol dus die aantijging is vals.
Zo gaat het overal in West Europa als Orbán verschijnt. Of als hij iets zegt.
In een toespraak in 2014 nam Orbán afstand van het liberalisme en zei hij dat er andere manieren waren om een democratie te organiseren, die wel eens succesvoller zouden kunnen zijn. Hij sprak zelfs over Hongarije als een Illiberal State, en opnieuw kreeg hij in de Westerse – en met name de Amerikaanse – pers de wind van voren.
Trócsányi ligt nog eens toe wat Orbán bedoelde met de Illiberal State: “We leven in een individualistische, globale wereld. Maar individuen leven in gemeenschappen en die moeten we definiëren. De natiestaat moet deze gemeenschap verdedigen.”
De Hongaarse discussie gaat alleen over het kunnen laten bestaan van gemeenschappen. Het gaat om de identiteit van gemeenschappen. Naast de minister van justitie zit de Hongaarse politicoloog Ádám Samu Balázs, adviseur van het ministerie van Familie en Jeugd. Hij vertelt dat hij net in Brussel een bezoek heeft gebracht aan het Huis van de Europese Geschiedenis, het kersverse EU-museum. Daar vond hij niets meer terug van de geschiedenissen van de Europese natiestaten. Het was omgegoten tot één onhistorische, brei, zonder diversiteit.
Wat in het nieuwe Hongarije wordt bedoeld met een gemeenschap, een eigen identiteit, niet-liberaal, wordt toegelicht in de nieuwe Grondwet. In één zin, waarin vaak overheen gekeken is, gek genoeg ook door de kritische Westerse pers, die toch zo hard inhakte op die nieuwe Grondwet, net als het Europese parlement. In de Grondwet wordt het land Hongarije niet opgevat als een lukrake verzameling individuen. De wet spreekt zich uit namens iets van een veel diepere omvang: Het Hongaarse volk. Dat zijn niet alleen de mensen op het grondgebied zelf, dat zijn ook de Hongaren in de hele wereld. De Hongaarse staat ziet zich als beschermheer van de identiteit van dit hele volk.
Het is geformuleerd in een lange, meanderende zin:
“Met in het achterhoofd het bewustzijn dat er één Hongaarse natie is die bij elkaar hoort, zal Hongarije verantwoordelijkheid nemen voor het lot van de Hongaren die over de grens leven, zal het zorg dragen voor de overleving en de ontwikkeling van hun gemeenschappen, zal het hun pogingen ondersteunen om hun Hongaarse identiteit te bewaken, naast het beschermen van hun individuele en collectieve rechten, het tot stand laten komen van het zelfbestuur van hun gemeenschappen, en hun welvaart in hun nieuwe landen, en zal het de samenwerking met elkaar en met Hongarije aanmoedigen.”
Helaas wordt over dit onderwerp, de identiteit van het Hongaarse volk, niet gesproken op de boot in de Donau. Want dit is toch echt de essentie. Het denken over Hongarije als een volk met een identiteit, is een opvatting die een breuk vormt met hoe West-Europese EU landen over ‘hun bevolking’ denken, namelijk als een multiculturele lapjesdeken, een toevalligheid. Er bestaat in die EU-landen dus ook geen ideologische basis meer om zich te verzetten tegen massamigratie en omvolking. Het hele begrip ‘omvolking’ is in de verdachtenhoek komen te staan, net als het begrip ‘volk.’ Door te spreken over het Hongaarse volk, heeft Orbán een ideologische revolutie binnen Europa ontkent. Al is het maar omdat zijn Grondwet bestaat binnen de EU.
Hoe Hongarije spreekt over het Hongaarse volk, dat is hoe de zogeheten populistische leiders in West-Europa ook spreken. Maar die spreken daar in de oppositie en vaak in de marge. Die ideeën zijn bovendien vaak niet erg uitgewerkt dus er valt voor hen een hoop te leren van het Hongaarse model.
Genoeg redenen voor de Hongaren om trots te zijn. Maar trots is bepaald niet het woord dat bij je opkomt bij al die speeches op de boot in de Donau. Ze lijken zich allemaal verongelijkt te willen verdedigen. Het is ook steeds hetzelfde. Iedereen dut een beetje in. Buiten trekt Boedapest voorbij, aan beide oevers. Het motregent.
Aan het einde van de boottocht stelt één van de Amerikaanse journalisten de vraag die ook in mijn hoofd speelde: “Waarom zijn jullie steeds zo in de verdediging? Hongarije heeft met zijn uitgesproken immigratiebeleid toch niets om zich voor te schamen?”
Eén van de sprekers begint aan een antwoord: “We gaan helemaal niet in de verdediging.”
En gaat dus meteen weer in de verdediging. De boot ligt inmiddels op de aanmeerplek, waar ook een andere rondvaartboot aan moet leggen. Het geïrriteerde scheepspersoneel laat de Duits sprekende toeristen van de andere boot dwars door de conferentie lopen, naar de kade.
“De Duitsers! Daar heb je je antwoord!”, roept de Amerikaanse journalist. Er wordt gelachen. Maar de Hongaren lachen niet mee.
Later vraag ik hem tegen welke denkbeeldige vijand die Hongaren zich telkens lijken te moeten verdedigen. Hij is een grote ma,, met een harde stem en een snel brein: “The New York Times!”
De volgende dag gaat het journalistengezelschap met de bus naar het Terror Háza, het House of Terror. De gids vertelt dat dit het best bezochte museum van Hongarije is. Ook op deze dag is het er erg druk. Het is een waarschuwing tegen het communisme en het nazisme tegelijk. De Hongaren hebben ook gevoel voor humor. Je kunt er de kop van Stalin kopen als kaars. Brandt regelmatig op. Dit museum gaat over de identiteit van het nieuwe Hongarije. Althans, het gaat over wat ze niet willen zijn: totalitair.
Met een extra langzaam dalende, en vanwege het effect donker gehouden, lift zakken we de gereconstrueerde communistische martelkelders in. Hier hangen de knuppels nog. De cellen stonden soms deels onder ijskoud water, zodat de gevangenen niet konden zitten of liggen. Er was een kast met glasscherven waarin de slachtoffers uren overeind moesten zien te staan. En de galg staat er. Deze galg heeft een afwijkende vorm. Het is een rechte paal met een strop. Het hoofd van de gehangene werd al stervende door de beul gedraaid met diens handen. Wat de veroordeelde niet wist was dat zijn afscheidsbrief na zijn dood meteen werd verscheurd.
In de slaaptrein naar Berlijn spreek ik een jong Hongaarse stel. Ik zeg dat Boedapest een mooie stad is. “Dan heb je alleen het oude centrum gezien”, is het nuchtere antwoord. “De rest van Boedapest is oud, vervallen, en gevaarlijk.”
Ik kijk uit het raam en zie een stalletje met hoog opgestapelde tweedehands boeken in het vergane glorie station Keleti. Alles donker. Dit had net zo goed een oud koloniaal station in India kunnen zijn. Het ontroert me. Maar ik ben geen Hongaar. Ik hoef hier niet te leven.
Middenin de nacht staat de trein een tijd stil in Brno, de tweede stad van Tsjechië. Een schitterende kathedraal torent belicht door schijnwerpers op. Overal gloednieuwe kantoorgebouwen met felle reclames van Duitse en Amerikaanse concerns. Het is zo op het oog niet te onderscheiden van een Duitse stad.