Recensie

Recensie – ‘De eerste boze burger’ van Arnon Grunberg

19-12-2017 18:41

Deze week verscheen het pamflet De eerste boze burger, de gedrukte vorm van de tekst die Arnon Grunberg op 13 april 2017 uitsprak bij de E. du Perronlezing. Het pamflet haalt parallellen aan tussen het verhaal van de bijbelse Job en dat van de hedendaagse boze burger. Het duidt de boze burger aan de hand van het verhaal van Job en rijdt onderweg naar deze duiding paaltjes der logica en het gezonde verstand omver, die misplaatst als trofeeën achterin Grunbergs aanhangwagen geladen en weer uitgevent worden.

 

 “Job was rechtschapen en onberispelijk. Hij bezat een groot aantal slaven en slavinnen.”

 

Het verhaal van Job wordt gebruikt als metafoor en, zonder in theologie te willen treden, is het voor de bespreking van het pamflet nodig het verhaal toe te lichten, voor wie het niet kent. Bear with me:

Job is een gezegende man. Alles zit hem mee, hij is schatrijk en heeft zonen en dochters. Satan stelt aan God dat Job alleen rechtschapen is omdat deze geen tegenslagen kent en dat wanneer het geluk en de voorspoed op zouden houden, Job ongetwijfeld God in het gezicht zou vervloeken. God daagt Satan uit: hij mag tegenspoed op Job los laten, maar de gezondheid van Job zelf mag niet aangetast worden.

‘Het fatalisme van Grunberg is stuitend’

Er volgt tegenspoed. Job verliest kamelen en knechten en zijn kinderen vinden de dood. Maar nog blijft Job getrouw aan God. Dan geeft God aan Satan toestemming ook de gezondheid van Job aan te tasten. Job komt onder de zweren, korsten en wormen te zitten maar blijft getrouw aan God. Pas na zeven dagen vervloekt Job de dag dat hij geboren werd. De zoektocht naar zijn ‘schuld’ en het ‘waarom’ van zijn tegenspoed levert hem niets op, Job en zijn vrienden vragen het zich vertwijfeld af. Aan het einde van het verhaal rehabiliteert God de positie van Job. Hij wordt weer gezond en rijk. Lucky him.

De centrale vraag uit het boek is waarom Job, als rechtvaardig man, moet lijden. Grunberg:

 

“Jobs verhaal is niet alleen esthetisch gezien bevredigend. Waarom treft mensen die dat niet verdiend hebben vreselijke rampspoed en hoe moeten zij daarmee omgaan?”

 

Immigratie als apocalyptische plaag: niet Scheffers woorden

Grunberg legt naast het verhaal van Job het verhaal van de boze witte burger, wiens bestaan is ingeleid in het essay van Paul Scheffer Het multiculturele drama, dat in 2000 in NRC Handelsblad verscheen. Wat de tegenspoed is voor Job, volgens Grunberg, is de ‘plaag’ van de immigratie van niet-Westerse allochtonen die beschreven werd door Scheffer voor de boze witte burger. Hij schminkt Scheffer daarmee als een oudbijbelse apocalyptische plagenvoorspeller, hoewel hij dat nog nét flankeert met het plichtsbesef (of het schaamtegevoel) door te annoteren dat Scheffer het woord plaag eigenlijk helemaal niet in de mond neemt in relatie tot immigratie en zijn medemensen. Grunberg gaat er daarmee aan voorbij dat hij juist zelf de betrekking van het woord ‘plaag’ op het verschijnsel ‘immigratie’ introduceert, wat hij later zelfs ‘de elfde plaag’ noemt om deze qua omvang en belang maar even in het rijtje van de tien daadwerkelijk in de bijbel genoemde plagen te proportioneren.

De boze burger

Er ontvouwde zich dus een multicultureel drama en de burger werd langzaam boos. Leest u dit citaat uit Grunbergs hijgerij in het oor van zijn mededeugers:

 

“In de praktijk kwam het er vooral op neer dat men plompverloren wilde zeggen wat men dacht, dat men eindelijk eens zou zeggen hoe het zat. Je zou kunnen stellen dat het beschavingsideaal te zwaar drukte op de mensen“.

 

Grunberg doet het hier voorkomen dat beschaving vereist dat men bepaalde dingen onbesproken laat. Ik zit op één lijn met Grunberg maar wel 180 graden in de andere richting: bij beschaving hoort juist dat men alles plompverloren kan zeggen. Net zoals seks altijd wat rommelig, vlekkerig en zweterig is, met soms een geurtje hier en daar, is het vaardig en prettig uitoefenen van beschaving dat ook.

En dan noemt Grunberg Pim Fortuyn, die zich al vóór het besproken werk van Scheffer tegen ondoordachte immigratie uitsprak en die mede aan de wieg zou hebben gestaan van de boze witte burger. Grunberg richt zich op het verruwende taalgebruik van de boze witte burger en licht het gebruik van het woord ‘geterroriseerd’ uit de woorden van Fortuyn, die daar anti-racismecomités mee beschreef. Om daar ijskoud aan toe te voegen:

 

Fortuyn is niet in opdracht van een anti-racismecomité vermoord.

 

U leest het goed. Er is geen formele, in tweevoud op schrift gestelde opdracht gegeven door een anti-racismecomité tot het omleggen van Fortuyn. En daarom is in de achteruitkijkspiegel het gebruik van het woord ‘terrorisme’ door Fortuyn misplaatst. We weten allemaal waartoe dit niet bestaande terrorisme en deze niet bestaande oproep tot moord in het geval van Fortuyn hebben geleid. Alsof het woord demonisering nooit is uitgevonden.

Voor de jongere lezers: Fortuyn werd indertijd weggezet als het kwaad: Anne Frank zou weer snel achter haar boekenkast moeten plaatsnemen. Fortuyn was een racist, een fascist. Een minderwaardig mens. En toen opeens, gut, werd hij doodgeschoten. Gerrit Komrij beschreef de onschuldige positie van de daders beter dan ik het kan in dit korte vermakelijke gedicht.

Kort gezegd is volgens Grunberg het bij een ander in de mond leggen van het gebruik van het woord ‘plaag’ in relatie tot medemensen moreel verantwoord, maar het zelf in de mond némen van het woord ‘terroristen’ voor mensen die je tot moord aan toe demoniseren dermate onbeschaafd dat het twintig jaar later nog aangehaald dient te worden. Blijkbaar zit daar oud zeer. Blijkbaar schuurde die term tegen de waarheid aan.

De overheid als God

De frustratie van Job over de tegenspoed die God laat gebeuren is gelijk aan de woede die de boze witte burger jegens de overheid heeft over de plaag die immigratie heet. De roep om meer beschouwing omtrent het verschijnsel immigratie (“de grenzen sluiten”, zoals Grunberg het chargeert) is als de farao die Mozes vraagt aan God om de plagen op te laten houden. Grunberg noemt dit “magisch denken”. Nou kan men daar in het geval van de farao over eens zijn: dingen vragen aan God is geen efficiënte methode om verandering te bewerkstelligen, maar het beter reguleren (“het sluiten van grenzen”) is geenszins magisch. Het is een concrete maatregel die op menselijk niveau kan worden geïmplementeerd. De wens tot “het sluiten van grenzen” wordt door Grunberg zelfs vergeleken met de wens, die gangbaar was tijdens uitbreken van de pest, om zich niet te wassen omdat men van wassen de pest zou krijgen. Als men het verschil niet meer weet tussen concrete maatregelen en magisch denken beweegt men zich in het gebied van de psychose, waar men Grunberg dan ook bijna in zou kunnen vermoeden.

Ik zette het “sluiten van grenzen” hierboven tussen aanhalingstekens om een andere vileine truc van Grunberg te ontmantelen: vanzelfsprekend gaan er stemmen op voor het ‘sluiten van grenzen’ maar dit is toch wel de betonnen muur waarop de maatschappelijke discussie inmiddels is geknald. Het voorafgaande parcours ging om regulering, beperking, bezinning. Er is nog een groot verschil tussen ‘laten we alle buitenlanders buiten de slotgracht houden’ en ‘laten we ons bezinnen over waar we nou eigenlijk mee bezig zijn’, waarbij gerust gesteld mag worden dat in de tijd van Fortuyn en het stuk van Scheffer de pleiters voor bezinning als vanzelf door de maatschappelijke sorteermachine in de extreemrechtse vuilcontainer werden gedeponeerd.

God en de overheid

 

Ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat de obsessieve omgang met nieuwkomers – obsessie en angst zijn moeilijk van elkaar te scheiden – bedoeld is om iets anders te vergeten en te bedekken. Dat er iets pijnlijks in het bestaan zelf zit.

 

Dit citaat tekent hoe Grunberg de positie van de boze witte burger omtrent immigratieproblematiek ziet: men is xenofoob omdat men eigenlijk diepe psychologische existentialistische pijn heeft. Niet omdat deze burger, u, zich zorgen maakt over de  leefomgeving. Over kosten. Over de implicaties van het overmatig en versneld introduceren van culturen met waarden en doelstellingen die haaks op die van u staan. Of zelfs over de implicaties van ongebreidelde onttrekking van jonge mannen aan de landen van herkomst waar hun kwaliteiten hard van node zijn. Nee, u maakt zich geen zorgen over dat alles. U heeft existentialistische pijn, een pijn die de religieuze mens moest verdragen door deze te projecten op God, maar die u alleen maar kunt projecteren op de overheid en haar beleid.

Maar Grunberg maakt het nog bonter:

 

In dit verband moet worden opgemerkt dat de haat van sommige oorspronkelijke, geseculariseerde bewoners tegen moslims begrepen kan worden als jaloezie, omdat deze mensen hun religie en hun God nog lijken te hebben en daarmee vermoedelijk toegang tot een troost die de mensen die verder zouden zijn in de beschaving is ontzegd.”

 

U vreest de immigrant niet, u bent heimelijk jaloers op hem, omdat deze:

 

“nog onbekommerd de homo mag haten en de vrouw op haar plaats mag wijzen.”

 

De schrijver geeft aan dat uw bedenkingen over ongebreidelde immigratie van een cultuur van haat jegens homoseksuelen en met inherente misogynie eigenlijk voortkomen uit uw eigen wens om deze te kunnen hebben. U bent homofoob en misogyn! Tsja…zo heb ik ook alleen maar een hekel aan inbrekers omdat ik zelf eigenlijk op deze wijze mijn geld zou willen verdienen.

Grunberg trekt conclusies

De conclusies van het pamflet bestaat hieruit: de hedendaagse Job is er eigenlijk niet beter aan toe dan de toenmalige Job en heeft daarom een plaatsvervangende God nodig om de schuld te geven van zijn noodlot. En die schuld komt dan terecht bij de overheid die immigratie toestaat.

Grunberg is schrijver. Schrijvers zeggen graag dat de mensheid niets opschiet en voor eeuwig verankerd zit in een soort mythologische herbeleving van eigen noodlotten. Daar zit drama en de schrijver heeft natuurlijk altijd oog voor drama. Maar de werkelijkheid is dat mensen gezonder, gelukkiger, tevredener en welbespraakter zijn dan ooit, zeker hier in Europa. Nee, we klagen niet dat de wormen ons aan het wegvreten zijn. Natuurlijk hebben we problemen, de één meer dan de ander. Men maakt zich zorgen over ouderenzorg. De staat van ons onderwijs. Gezondheidszorg. Overheidsfinanciën. Veiligheid op straat. Terreurdreiging. Dit zijn volkom normale, gezonde en redelijke zorgen in het dagelijkse denken van die zogenaamde boze witte burger. En de immigratieproblematiek raakt daar rechtstreeks aan.

De oorzaak van het epische drama ligt niet bij het in het dna verweven lijden van de burger, het ligt bij het uit de klauwen gegroeide beleid, de enorme politieke machine waarvan de inspraak en beheersbaarheid de besluiten en de beïnvloedbaarheid van het dorpse handopsteken in het schoollokaal zo ver hebben ongroeid. Die enorme machine (onze overheid, de EU) heeft wellicht, inderdaad, de plaats van een God ingenomen waar men geen invloed op uit kan oefenen.

Bij moderne burger beslist de EU

Maar wij zijn Job niet. Waar Job uiteindelijk slaafs trouw bleef aan God spreekt de boze burger. In werkelijkheid is de God uit de Bijbel op enig moment, als gevolg van de verlichting, vervangen door de God van de zelfbeschikking en deze wordt nu juist meer en meer bedreigd door de God van de overheid en het EU beleid. Men wendt zich niet tot de onwrikbare God van de overheid, men wil er juist een onsje minder van, of althans wat invloed kunnen uitoefenen op die onwrikbaarheid.

Grunberg haalt Kierkegaard aan. Die stelt dat Job concludeert dat er geen recht bestaat om niet te lijden. Job omarmt het noodlot. Maar het mag toch in de lijn der verlichting heten dat zelfbeschikking, het zelf in de hand houden van de eigen levensomstandigheden, een nobel streven is. En daarnaast een fundamentele eigenschap van de waardige mens.

Waar Grunberg op semi-ironische toon pleit voor opname van ‘ondankbaarheid’ als universeel mensenrecht zou hij beter pleiten voor een herwaardering van de notie van zelfbeschikking. Bij de moderne burger beslist de EU. Bij Job beslist God. Job zit daar maar en lijdt. Heel zielig. Maar niet de cup-of-tea van de moderne burger, en niet de attitude die ons gebracht heeft tot waar we nu zijn. Noodlot is noodlot, maar laten we in godsnaam eens zien wat we er aan kunnen doen. Zelf een medicijn bedenken. Feiten onder ogen zien. Analyseren. En dan een beleid uitstippelen dat zo goed mogelijk recht doet aan de positie van wannabe immigranten én van de burger. Het fatalisme van Grunberg is stuitend.

Boze burger is niet Job

Al met al durf ik te stellen dat de boze witte burger niet Job is die in het gemaal van de goden is gekomen. En al helemaal niet dat de boze witte burger de God die overheid heet aanbidt. De boze witte burger loopt het risico in het verhaal te fungeren als de zoon van Job, die in het proces het leven moest laten in een een-tweetje tussen God en de Duivel om het pleit van het grote gelijk te beslechten, en die verder ongehoord en ongezien bleef.

Afrondend, durf ik tevens te stellen dat de boze witte burger immigratie niet serieus als ‘plaag’ beschouwt in de door Grunberg geschetste bijbelse betekenis van het woord. Het schetsen van mensen die een plaag ondergaan behelst immers ook het schetsen van mensen die de plaag willen uitroeien. Bij een plaag van sprinkhanen of ratten staat niet het welzijn van die beesten op de agenda. Weg moeten ze. Alle middelen zijn geoorloofd. Grunberg legt een falikant unfair j’accuse neer door inherent te impliceren dat de boze witte burger een dergelijke ontmenselijkte visie op de immigratieproblematiek heeft. En ontmenselijkt, be-monstert daarmee juist de boze burger.

Het demoniseren houdt aan.

 

Deze bespreking kon tot stand komen doordat Nijgh & van Ditmar de tekst van het boek in digitale vorm hebben aangeleverd nog vóórdat deze in digital-reader formaat beschikbaar kwam. Waarvoor onze eeuwige dank!