Alfa Romeo kan het nooit goed doen. Dat krijg je met godenzonen: je eindigt vergeten of vergoddelijkt, maar sowieso gekruisigd. Beter zorg je er dus voor dat je uit de doden opstaat. Dat is wat Alfa Romeo doet met de Giulia Quadrifoglio. Op zijn minst jaren te laat, maar het wachten waard.
Als Alfa Romeo een auto presenteert die degelijk aanvoelt en een strakke wegligging heeft, is Alfa Romeo dood. Een diepgelovige factie van Alfa-liefhebbers lijkt namelijk te geloven dat de enige, heilige en ware tactiele ervaring in een Alfa die van een bijna-mankement moet zijn. De wagen moet van een krankzinnige schoonheid zijn, maar je moet die bijna gescheurde fuseekogel voelen. Anders is het niet goed, ofzo. Het ergste wat een Alfa kan overkomen, is ‘Duits’ te worden genoemd. Dat deugt namelijk, zoals een goede fiscalist deugt – en dat is ook niemands natte droom. Degelijkheid is volgens de AlFarizeeër geen deugd, maar een beknotting van levenslust.
Dan heb je het tegenoverliggende kamp, dat van de Normale Mensen. Deze mensen wijzen juist op de slechte scores op de Schaal van Windjack. Alfa’s zijn vreselijk onbetrouwbaar en hebben weliswaar looks zoals alleen Italianen die kunnen tekenen, maar wat heb je daaraan? Alsof je een wereldreis cadeau krijgt terwijl je onder huisarrest staat. De tantaluskwelling wordt er niet beter op doordat Alfa’s nog sneller depreciëren dan ze wegroesten.
Beide kampen zijn er als de kippen bij om de fouten te vinden in hun geliefde Alfa. Het is of niet goed of het deugt niet: een constructief dilemma met destructieve gevolgen.
En toch is er, buiten die twee kampen, een kleine sekte die altijd hoop heeft gehouden. Zij hebben zich onttrokken aan Reformatie en Contrareformatie en wachten. Als joden op de ware Messias. De meeste leden zijn dood, verongelukt, verongelijkt en vrijwel zeker gescheiden, maar hun gebeden zijn eindelijk verhoord. En wel met de Alfa Romeo Giulia Quadrifoglio.
Een meesterwerk met een te groot turbogat, met een spatje, een dissonant, zoals het hoort – maar een meesterwerk desalniettemin. Dat is ook wat een mens verwacht van een verkleinde Ferrari-motor (V6 2.9 liter tegen de 3.9 liter in Ferrari’s legendarische V8). Deze genderinclusieve eenhoorn van een motor produceert, met behulp van twee turbo’s, 505 pk die exclusief naar de achterwielen worden gejaagd door een achttraps automaat. De Quadrifoglio is onzinnig snel, maar ligt op de weg alsof-ie een heipalen fundering heeft. Op de Duitse snel- en provinciale wegen bekroop ons het vreemde gevoel dat Ferrari en BMW een affaire hebben gehad en dit het resultaat is. Dit is de Italiaanse versie van de BMW M3. Er is dan ook – op een nauwelijks straatlegale aanstellerige nep-Jaguar – geen sedan sneller op de Nürburgring.
De Quadrifoglio is episch maar zoals gezegd niet foutloos. De hendel om de motorkap te openen voelt als het goedkoopste plastic sinds die bestelling tweederangs sekstoys uit Taiwan. De kap ging overigens niet open. Kan ook aan een chronisch geduldgebrek liggen, maar nog eens aan het hendeltje trekken zou zeker tot schade hebben geleid. Er zijn wel meer interieur-elementen die goedkoop voelen, hoeveel koolstofvezel er ook omheen is gemorst. Dat zijn echter kleinigheden. Niemendalletjes. Erger is dat Alfa Romeo uit de doden opstaat met een magistrale wagen die niet als afgeleide van de gewone Giulia is gebouwd, maar als inspirator. En waar de Quadrifoglio overloopt van levenslust, is de gewone Giulia uiterlijk niet meer dan een BMW 3 serie met een mooi gezicht. Zeker en profil Alfa onwaardig.
De Giulia Quadrifoglio lost een belofte in, is een wederopstanding van een roemrucht merk. We hadden natuurlijk de 4C al, maar het is moeilijker om iets geweldigs te bouwen dat geen exoot is. De parameters waarbinnen je mag werken zijn nauwer, het exceptionele is moeilijker te bereiken. Het is Alfa gelukt. Maar het merk heeft nog alles te bewijzen, want Alfa kan het natuurlijk nooit goed doen. Als de Giulia Quadrifoglio een excuus is voor meer Mito’s en bloedeloze catalogusvullertjes is het tijd voor weer een kruisiging.