Rodaan Al Galidi (1970) is waarschijnlijk de bekendste Irakees in Nederland. Als alle vluchtelingen die de afgelopen jaren ons land binnen zijn gekomen Rodaan Al Galidi zouden heten, en met eenzelfde bezetenheid als hij onze taal zouden leren, was zelfs de meest sombere journalist niet in staat geweest ons ‘een vluchtelingenprobleem’ aan te praten. Met het weergaloze gedicht ‘Vergadering’ heeft hij bovendien een plekje in ons collectieve geheugen weten te veroveren; het is een gedicht dat wat mij betreft de komende jaren, en misschien nog wel langer, tot ‘Gedicht des Vaderlands’ gebombardeerd zou mogen worden. Voor de cultuurbarbaren onder ons citeer ik dit prachtgedicht nog een keer volledig: ‘Waarheen gaat de Nederlander?/Naar een vergadering./Waar komt hij vandaan?/Van een vergadering.//Het huis/is de vergadering van de Nederlander/met zijn hond.//De douche/is de vergadering van de Nederlander/met het warme water.//De slaap/is de vergadering van de Nederlander/met zijn bed.//Wakker worden/is de vergadering van de Nederlander/met de haast.//De vergadering/is de vergadering van de Nederlander/met de vergadering.’ Enfin, die Rodaan Al Galidi dus, heeft onlangs een nieuwe verhalenbundel gepubliceerd, luisterend naar de ironische titel ‘Duizend-en-één-nachtmerries’.
Over het thema van Galidi’s verhalenbundel hoeft niet lang te worden nagedacht. In bijna elk verhaal ventileert hij hetzij een wrange kijk op de welvaart van de Nederlander, hetzij op de verschrikkingen in Irak en omliggende gebieden, hetzij op het bizarre contrast tussen het probleemloze leven alhier en de bloederige realiteit aldaar. Galidi’s methodiek bij het vergelijken van deze realiteiten, komt misschien wel het meest helder tot uiting in het verhaal ‘Uurtje Chi Kung’, een uit China overgewaaide vorm van meditatie. In dit verhaal laat Al Galidi Chi Kung-meesters uit zes verschillende landen aan het woord, die elk, op grond van lokale omstandigheden, verschillende instructies geven om tot een meditatieve zijnstoestand te geraken. Om te beginnen citeer ik de Iraakse meester: ‘Denk je in dat er dit uur geen auto’s zullen ontploffen, geen raketten zullen vallen en geen zelfmoordaanvallen zullen worden gepleegd. Denk je in dat in dit uur de muren en de plafonds stevig op hun plek blijven staan. Denk vooral niet aan de chi kung-les, die eindigde met een mortieraanval. (…) Haal diep adem en denk je in dat de lucht geen chemische stoffen bevat.’ Het contrast met de Nederlandse chi kung-meester is op zijn minst amusant: ‘Mijn naam is Miranda de Jong. Ik heb vier jaar chi kung gestudeerd, maar ik heb wel mijn eigen stijl. (…) Eerst wil ik graag dat iedereen iets over zichzelf vertelt, naam, leeftijd, werk en de reden dat je chi kung wilt doen. (…) Nog meer vragen? Geen vragen?’
Zoals in het laatste citaat al te merken is, moet Rodaan Al-Galidi heel erg hard (en waarschijnlijk cynisch) lachen om de haast dwangmatige neiging van de Nederlander om zijn eigen uniciteit en onafhankelijkheid te benadrukken. Wanneer je, zoals Rodaan, uit een gebied bent gevlucht waar lijken in de rondte vliegen, gevangenen een nummer zijn en uitgehongerde mensenmenigten als een kudde dieren afkomt op een voedseldropping, heb je een wat andere kijk op de onvervangbaarheid van het individu. Zo laat hij het verhaal ‘Unieke Oliver’ – de titel verraadt het sarcasme van de auteur – als volgt beginnen. ‘Oliver geloofde dat hij uniek was. Hij verhuisde van Amsterdam naar Hattem. Dat was een zeer unieke beslissing, want wie zou er in hemelsnaam een Amsterdammer in Hattem verwachten?’ Even verderop noteert Al-Galidi, niet minder sarcastisch (je hoort zowat de onderdrukte schaterlach), het volgende: ‘Oliver had zijn woonkamer zeer uniek ingericht. Zijn bank stond in het midden, en als hij erop zat, zat hij met zijn rug naar het raam.’
Deze verhalenbundel is het levende bewijs dat een vluchteling, zeker in het geval Al-Galidi, inderdaad een verrijking kan zijn voor de Nederlandse cultuur. Hij legt onze gewoonten en preoccupaties continu op de pijnbank. Het knappe van Rodaan Al-Galidi is daarbij, dat hij zich – geheel los van zijn verleden en afkomst – gaandeweg een eigen plek in de Nederlandse literatuur heeft verworven, met een eigen stijl, een eigen thematiek en een eigen, soms botte dan weer elegante vorm van cynisme.
‘Duizend-en-één-nachtmerries’ is, domweg, vermakelijke literatuur van een wijze wereldburger. Niet hoogdravend, wel scherp.