Je kunt me veel verwijten, maar niet dat ik geen welwillende neus heb voor pessimisme. Michel Houellebecq behoort tot mijn favoriete schrijvers en niet omdat hij me na elk boek weer zoveel hoop te bieden heeft aangaande de westerse beschaving. Dit in aanmerking nemende zou ik de ideale lezer moeten zijn van Wat op het spel staat, het grote essay dat de Duitse historicus, schrijver en publicist Philipp Blom (1970) onlangs publiceerde, en waarover hij in Buitenhof zei dat het enige goede nieuws over de huidige wereld is ‘dat buiten de zon nog schijnt’. Het rare is dat ik in principe wel gevoelig ben voor de alarmerende boodschap van Blom, over inperkende algoritmes, eenvormige democratie, consumptiegerichte overproductie en – hét allesoverheersende thema in ‘Wat op het spel staat’ – de klimaatcatastrofe. En toch vond ik het lastig dit boek, dat al vrij snel aan zijn vierde druk toe is, plichtsgetrouw uit te lezen. Blom lijdt aan iets waar wel meer journalisten mee te kampen hebben: een overdosis aan boekenwijsheid en te smalle wortels naar de werkelijkheid van alledag. Dit wreekt zich niet alleen in het grenzeloos stapelen van kennis en interessant klinkende –ismen, het wreekt zich tevens in de stijl die, zoals wel vaker bij Duitsers, naar het pompeuze neigt. Het eerste citaat dat ik graag wil delen, is afkomstig van pagina 66 en gaat als volgt:
“Verhalen zijn contrafactische ontwerpen van de wereld: ze creëren uit het toeval, de ongerechtigheden en de contingentie van de wereld een hogere zin, een oriëntatie en een waardecanon. Ze creëren een zelfbeeld en een houding die in handelingen worden omgezet.”
Zonder flauw te willen zijn, zou je je kunnen afvragen wat in deze beide zinnen niet ter sprake komt, niet wordt behandeld, niet ter discussie wordt gesteld. Het zijn van die non-descripte formuleringen, waar je met geen mogelijkheid een paal in kunt slaan, laat staan een ANWB-bord. En van dat soort zinnen produceert Blom er, helaas, nogal veel.
Een ander ‘probleem’ bij het lezen van dit lijvige essay is het voortdurende wantrouwen tegenover de markt. Ook daarin beweegt Blom zich voorspelbaar in een oude, Duitse traditie, die voorschrijft dat de markt in laatste instantie een oncontroleerbaar monster is, dat de mensheid niet van dienst is, maar uiteindelijk gewetenloos zal opvreten. Het ‘probleem’ is niet dat Blom daar wel eens gelijk in zou kunnen hebben, maar dat de manier waarmee hij zijn gelijk poogt binnen te harken zo omslachtig is dat je van de weeromstuit sympathie krijgt voor de markt (wat je bij Houellebecq, godzijdank, nooit zal overkomen: die noteert wrange scènes waarin je de markt als lezer spontaan begint te haten). Ook hier maar weer een passage, om één en ander te illustreren (pagina 85):
“De kantiaanse rationele mens en de rationeel handelende persoon op de markt hebben een zekere verwantschap. Het zijn beiden interpretaties van de christelijke ziel; beiden zijn van oorsprong niet logisch of biologisch, maar theologisch. Geen van beide interpretaties spreekt van de symbolisch denkende primaat die onder druk komt te staan als hij de evolutionaire ervaring van duizenden jaren binnen enkele generaties overboord moet gooien om zich opnieuw uit te vinden of te laten uitvinden.”
Ik weet niet hoe het anderen vergaat, maar ikzelf word een beetje duizelig van dit soort geheimtaal. Het is alsof Blom de deuren van een overvolle boekenkast heeft opengezet en alles wat naar beneden donderde en enigszins binnen zijn ondergangsfilosofie paste in een min of meer logisch verhaal heeft trachten te gieten.
Het is dus niet Blom’s moralisme dat me per se tegen de borst stuit, maar de wollige manier waarop hij het presenteert. Nog één keer, om aan de te tonen dat ik geen spoken zie, opnieuw zo’n formulering waar al je tenen krom van trekken en die verder lezen bemoeilijkt (pagina 177):
“Steeds weer vertellen samenlevingen een nieuw verhaal over zichzelf, maken nieuwe helden, nieuwe houdingen.”
Ook hier: waar gaat zo’n zin eigenlijk niet over? Het is een stoplap, die noch iets verheldert, noch iets specificeert, noch verstrooit. Naar het einde van zijn betoog begint de gedachte post te vatten dat Blom, met zijn overduidelijke afkeer van het liberalisme en de ‘liberale elite’, maar al te blij is dat de klimaatcatastrofe aan de horizon is verschenen. De perfecte stok om de hond mee te slaan.
Dat Blom op de achterflap lof krijgt toegezwaaid van een progressieve, Vlaamse schrijver als Jeroen Olyslaegers hoeft geen verbazing te wekken. Maar dat uitgerekend zijn ‘vertelkracht’ wordt geroemd, en dat die een ‘onontkoombaar boek’ zou hebben opgeleverd, riekt naar blinde adoratie. Ik las, in mijn ogen dan, een slim gemixte cocktail van ondergangsgedachten, waarin Blom afrekent met krachten waar hij, me dunkt, ook zonder klimaatcrisis al een pesthekel aan had.